Het zou niet de eerste keer zijn dat ik het Wad bereikte en dat de natuur eerst even liet weten wie er hier de baas is. En hoewel ik ditmaal arriveerde met het relatief gemakkelijke en veilige vervoermiddel van de fiets, werd deze dag een zware strijd waarbij ik vroegtijdig een veilig heenkomen moest zoeken.


De dame van de receptie had mij gistermiddag gewaarschuwd voor het weer. Het zou flink gaan regenen, de wind zou wat minder gunstig worden. Tja, zo mooi als de rit van Thisted naar Bork Havn is natuurlijk een zeldzaamheid in deze tijd van het jaar. Dat het minder zou worden was te verwachten.
De verschillende weersverwachtingen spraken elkaar nogal tegen. Volgens de ene zou het vooral in de middag regenen, volgens de ander zou het dan juist wat opklaren. De enige constante was dat de ergste troep in het noorden zou zitten. Nou was ik op weg naar het zuiden, dus dat was goed nieuws.
Bij het wakker worden bleken mijn oren paranoïde te zijn. Elk kraakje van mijn tent, matje of slaapzak werd gepercipieerd als de eerste druppels van een genadeloze regenbui. Telkens bleek het vals alarm en uiteindelijk pakte ik een vrijwel droge tent in. Het was waterkoud, zwaarbewolkt, maar het voelde niet alsof het serieus zou gaan regenen.
In de TV-ruimte at ik mijn ontbijt. Met koffie. Die had ik nodig ook. De vermoeidheid was weer terug, net als het gehoest na het opstaan. Ik hoopte maar dat dit het effect was van de tweede dag na de rust, bij mij altijd de zwaarste dag van de week. Heel even schoot de trein naar huis door m’n hoofd.
Om tien uur was ik op pad. Hoe grauw het ook was, het was heerlijk fietsweer. Ik genoot. Een paar kilometer buiten het dorpje kreeg ik duinen in het vizier. De Noordzeekust. Dat waar ik al 2500 kilometer naar toe werkte kwam op deze ochtend ineens heel dichtbij. Binnen een paar uur zou ik het ruige, zoute water met z’n getijden bereiken.
Ik navigeerde voor een belangrijk deel op gevoel en geheugen. Ik kwam in vertrouwd gebied. Een paar keer ging dat niet helemaal goed, omdat ik toch weer op de inmiddels intens gehate Deense grindwegen terechtkwam. Ik zou vandaag een paar kilometer over slechte wegen fietsen, maar die bewaarde ik voor iets bijzonders.
Uiteindelijk vond ik de juiste weg naar Oksbøl. Op een kwartier fietsen van dit plaatsje voelde ik een vlaag warme wind. “Nu ben ik de lul” was mijn eerste gedachte. En inderdaad, enkele minuten later begon de regen.
Het viel mee aanvankelijk. Het was zeker niet zo erg dat ik overwoog mijn bijzondere plannetje op te geven. Ik wilde namelijk niet alleen naar Ho, het noordelijkste dorpje aan de Waddenzee, maar ook doorfietsen naar Skallingen. Dit is het schiereiland dat de Ho Bugt scheidt van de Noordzee. Ooit was het een eiland, maar inmiddels is het aan de strandwal vastgegroeid. Vanaf Ho loopt er een weggetje naar het zuiden. Ik had geen idee waar het heenliep. Jaren geleden, tijdens de eerste fietstocht naar het eind van het Wad, waren we over dit weggetje gefietst tot het punt waar het een grindweg werd. Daar ging het kweldergebied over in duinen en leek het echt op te houden.
Maar ergens stak het me altijd dat ik nooit verder was gefietst. Dat ik niet wist waar het nou echt ophield. Dat zou me dit keer niet gebeuren. Hoeveel ik ook over die brakke weg moest fietsen. En het weer zou me niet tegen gaan houden. Vanuit Oksbøl koerste ik naar het zuiden.
Ergens links tussen de bomen zag ik grijs water. Dat moest de Ho Bugt zijn. Ik was er! Ik had het Wad bereikt! Mijn kreet joeg een paar paarden in het weiland op hol.
Ho was nog doodser dan de eerste keer dat ik er kwam. Dit dorpje bestaat geheel bij de gratie van de stranden van de Noordzee. Ik besteedde er dit keer weinig aandacht aan. Skallingen was de hoofdprijs vandaag.
Het weggetje door de kwelder was niet uitgestorven. Gek genoeg reden er meerdere auto’s. Is er dan toch wat te doen op Skallingen? Later zou ik concluderen dat die automobilisten hetzelfde doel hadden als ik: kijken waar dat weggetje eindigt.
De wind was flink aangetrokken. Op de kwelder kreeg ik de volle laag. Hij kwam uit het oosten, toen ik iets verder was ruimde hij tot zuid, ongetwijfeld een effect van het zeegat.
De grindweg was zwaar met dit weer, maar te doen. Na een paar honderd meter ging hij ironisch genoeg weer over in asfalt. Best goed asfalt ook. Alsof er een stukje grind was geplaatst om mensen af te schrikken. Weer iets verder kwam ik langs een gehuchtje. Sommige huizen zagen er uit als vakantiehuisjes, anderen also ze er altijd al gestaan hadden. Ik vraag me nog steeds af of ik hier nu een vakantiekolonie heb gezien, of dat hier serieus mensen wonen.
Ondertussen was m’n GPS uitgevallen. De nieuwe batterijen zijn blijkbaar van belabberde kwaliteit. Ik vervloekte mezelf dat ik geen systeem had aangehouden bij het batterijen wisselen, zodat ik nu met vier dezelfde zat waarvan er twee vol waren en twee leeg. Ga dat maar eens uitpuzzelen in de regen.
Het begon nu echt te stormen. Het viel niet mee om mijn fiets op de weg te houden. Ik begon het vermoeden te krijgen dat deze dag wel eens anders af zou kunnen lopen dan ik gisteren gepland had.
Bij een langwerpig wit huis stond een auto geparkeerd. Een gezin kwam uit de voordeur en stapte in. Ze zagen er uit als vakantiegangers, wat betekende dat dit geen gewoon huis was. Bij het langsfietsen las ik een bordje dat het een voorlichtingscentrum was. Misschien straks even kijken.
De weg ging een bocht om en eindigde bij een parkeerplaats voor het strand. Ook hier was het strand blijkbaar het belangrijkst. Wat hebben mensen toch met het strand? Al dat zand in je spullen en niks anders te doen dan in de zon liggen en af en toe een paar minuten in het water plonzen. Veel saaier kan het niet worden. Dat er mensen zijn die er van houden snap ik, je kan het zo gek niet bedenken of er zijn mensen die het leuk vinden. Maar inmiddels was ik wel verbaasd geraakt over de massaliteit van de strandrecreatie aan de Deense kusten. Zijn er echt zoveel mensen die graag op het strand liggen, of althans niks beters kunnen verzinnen om de zomer door te komen?
Ik draaide om. Bij het voorlichtingscentrum ging ik naar binnen, dan had ik in ieder geval een droge plek om de juiste batterijen te vinden en een boterham te eten.
Het gebouw bestaat uit een enkele ruimte. Er staan twee langwerpige tafels in met banken aan weerszijden. Op de tafels gedoofde kaarsen. Recht tegenover de deur een houtkachel die ook niet brandt. Aan de muren platen over vogels. Er is niemand.
Ik ga aan een van de tafels zitten. Er hangt een ontspannen, maar toch bijna gewijde sfeer. Je zou hier kunnen overnachten als het nodig was, denk ik even. De vermoeidheid komt toch weer even boven. Maar alleen als uitgeputte wandelaar, denk ik er achteraan. Een fietser heeft altijd andere mogelijkheden.
Op de terugweg probeer ik wat foto’s te maken, maar dat valt niet mee met de regen. Ik ben al net even te ver onderweg als ik bedenk dat ik een foto had moeten maken van mijn fiets tegen de muur van het voorlichtingscentrum. Stom.
Het eerste stuk heb ik de wind nu mee. Schiet lekker op. Tegen de tijd dat de wind weer naar oost draait en ik hem dus dwars krijg, komt de beschutting al in zicht.
Een stuk noord van Ho kom ik weer op de weg van Oksbøl naar Varde. De wind is hier pal oost en snoeihard. Ik heb hem vrijwel pal tegen.
Oosterstorm. Tien jaar geleden kende de Nederlandse taal het woord niet eens en nu is het elke herfst raak. En dan nog zijn er mensen die volhouden dat het weer niet verandert. Nu is oostenwind hier misschien wat normaler door de noordelijke ligging, maar het is toch niet wat je verwacht van de Waddenkust.
De route gaat een stuk over de fietsstrook van een drukke weg. Ergens hier word ik geraakt door de aerodynamische boeggolf van een tegemoetkomende vrachtwagen, en direct daarna door die van een passerende vrachtwagen. Ik moet met twee handen aan het stuur hangen om de fiets rechtop te houden. Ik zie mezelf naar de wielen toegezogen worden en ben even heel erg bang.
In een strandcafé aan de boulevard van een badplaatsje vlak voor Esbjerg pauzeer ik. Het is er warm en ze serveren er pannekoeken. In mijn hoofd komt langzaam het idee bovendrijven om vandaag eerder te stoppen. Fietsen met deze storm is waanzin. Op andere dagen kan ik gemakkelijk een stukje extra fietsen.
Ribe is de eerste serieuze optie. Twintig kilometer verder ligt Skaerbaek, dat zou ook prima zijn. Ik moet maar gewoon die richting op fietsen, dan bedenk ik bij Ribe wel of ik nog verder wil.
Door Esbjerg fietsen is al niet gemakkelijk, buiten de stad wordt het nog zwaarder. Ik vind het weggetje langs de dijk en merk hoe langzaam ik eigenlijk fiets. 22, 23 kilometer per uur, dat is het wel. En dan zit ik ook nog op een vreselijk ruwe weg vol split. Wat hebben ze zitten roken toen ze de fietsroutes hier aanlegden? Moet sterk spul geweest zijn.
Over het landschap heb ik echter geen klachten. Weilanden met veel rietvelden en plassen. In de verte zie ik de kenmerkende dubbele kerktoren van Ribe. Gaat nog moeilijk genoeg worden om daar te komen.
In de laatste vijftien kilometer begint de wind zo hard aan me te trekken dat ik af en toe het regenhoesje van de toptas op z’n plaats moet trekken om te voorkomen dat hij afwaait. Doorgaan begint gekkenwerk te worden.
En toch, als ik de camping even voorbij fiets op weg naar de supermarkt, bekruipt me dat schuldige gevoel dat ik te vroeg afhaak. 125 kilometer is toch wel erg laf. Ik hou mezelf voor dat als ik nu doorfiets, ik nauwelijks iets zie van de route. Ik ben dan echt alleen nog maar aan het afzien. Het is goed zo.
Inmiddels zit ik droog, schoon en warm in de comfortabele keuken van de camping. Buiten spookt het flink en ik ben er niet van overtuigd dat ik het droog ga houden vannacht. Morgen zal ik maar moeten zien hoe ik hier fatsoenlijk wegkom en waar ik morgenavond ga overnachten. Duitse campings zijn meestal een stuk minder comfortabel dan Scandinavische. Ik geloof dat dit niet de omstandigheden zijn om de bikkel uit te hangen. Ik heb Skallingen bezocht. Die kleine rekening met het verleden heb ik ondanks alles weten te vereffenen. Dat moet maar genoeg zijn.