Ik verstond geen moer van wat de rastaman naar mij riep vanuit zijn 45 km/h-karretje. Het leek er op dat hij het bijzonder vond dat ik gelijk op met hem reed, wat op zich niet raar is in het drukke stadsverkeer en een weg die hoofdzakelijk naar beneden ging. Ik riep iets terug van ‘velo, tout velo’, dat zou vast een gepaste reactie zijn. Hij gaf een peut gas, wrong zich tussen een paar auto’s door en verdween uit het zicht.
Direct daarna maakte de weg een bocht en kreeg ik een blik over de stad. De Eifeltoren prikte omhoog vanuit het dal. Het was me gelukt, ik had Parijs bereikt.

Normaal gesproken zou ik het nooit in mijn hoofd halen om een grote stad te doorkruisen op fietsvakantie. In Scandinavië had ik Stockholm vakkundig ontweken, om Hamburg ben ik altijd heengefietst en in Oslo kwam ik alleen omdat daar nu eenmaal de veerboot vertrekt. En dan ga ik nu opeens door Parijs, groter dan al die steden bij elkaar.
Door Parijs fietsen was iets dat al heel lang op het lijstje stond van zaken die ooit nog eens dienden te gebeuren. Machtig mooi leek het me, die grote stad op de fiets bedwingen. Bij deze reis paste het prima in de route, dit was het moment.
Parijs doorkruisen is echter nogal anders dan door Middelburg of Amsterdam fietsen. Het is niet zo dat je de kerktoren ziet uitsteken boven het land om even later een scherpe grens tussen stad en platteland over te gaan. Parijs is een echte stad, en dat betekent dat je meer tijd kwijt bent aan voorsteden dan aan de stad zelf.

Ik had gekampeerd vlak voor Vernon, wat in feite al een voorstadje van Parijs is. Nog niet zodanig dat het vastgegroeid is aan de volgende voorstad, maar je voelt hoe het stadje leeft bij de gratie van het feit dat het aan de doorgaande route naar Parijs ligt. De weg langs de Seine wordt vanaf hier drukker, breder en er zijn veel meer stoplichten. Doorfietsen wordt lastiger. Af en toe kan ik kleine parallelwegen vinden, maar vaak ben ik toch gebonden aan de grote weg.
De ruimte tussen de dorpen en stadjes krimpt naarmate ik verder kom. Mijn gemiddelde snelheid daalt, ik sta steeds vaker stil en soms moet ik vaart minderen omdat het autoverkeer niet doorrijdt. Langs de weg verschijnen grote industriecomplexen en rijen betonflats.
Urenlang rijd ik door een gebied dat steeds meer op een grote stad begint te lijken. Ergens drink ik koffie bij een typisch Frans café dat een beetje verloren ligt aan een driehoek van een weg, een spoorlijn en een busbaan.
Ik moet ook harder klimmen. Korte hellingen, maar steil. Eten wil niet echt, het verkeer is te druk om op mijn gemak een boterham te pakken. Ik moet er echt voor stoppen langs de weg.

Maar uiteindelijk bereik ik dan toch de Seine. Het is er ongelooflijk druk en de nieuwe fietspaden langs de oever vind ik niet meteen. Aanvankelijk zie ik vrijwel geen andere fietsers.
Maar ik voel me geen moment onveilig tussen het rondrazende blik. Want je kan van Fransozen zeggen wat je wilt, ze gaan heel voorzichtig met fietsers om. Nooit halen ze in waar het niet kan, nooit snijden ze me. Ik krijg de ruimte en niemand neemt ook maar het geringste risico met mij.

Met je volgepakte lowracer tijdens de spits door Parijs fietsen, is veiliger dan de straat oversteken in Den Haag.

Pas als ik het meest touristische deel bereik, begin ik me enigszins onveilig te voelen, maar dan vanwege die dure Sony die om mijn nek hangt, voor het grijpen voor een straatrover die niet stomverbaasd is over mijn fiets.
In dit deel zijn de nieuwe fietspaden waarover zoveel geschreven wordt. Soms is het de busbaan, soms een strook asfalt tussen de bomen, soms een versleten laagje teer over de kasseien langs de onafzienbaar grote historische gebouwen van de stad. En uiteraard zijn de paden vaak nauwelijks fietsbaar door de touristen die als wezenloos voor zich uitstarende heckrunderen de fietspaden blokkeren.
Als ik het centrum van het centrum voorbij ben, moet ik naar de linkeroever. Af en toe is het zoeken, maar met hulp van de OpenFietsMap vind ik het fietspad dat strak langs de rivier de stad uit leidt. Het tempo komt weer terug.
Hier kom ik ook de trieste kant van Parijs tegen. Verpauperde bedrijventerreinen met daklozen die in of naast wrakken van auto’s liggen te slapen, met oude televisies en andere handelswaar naast zich opgestapeld. Dikke kans dat ze ook nog eens de een of andere crimineel moeten betalen voor het ‘recht’ om daar te liggen creperen.
Rond deze tijd begin ik de stad ook wel echt moe te worden. Uren ben ik al bezig in het drukke verkeer. Het is een mooie ervaring, heel bijzonder om Parijs op deze manier mee te maken. Maar het vreet energie. Ik ben heel blij dat ik het gedaan heb, maar ik denk niet dat ik het nog eens doe. Mocht er weer een vrouw in mijn leven komen, dan ga ik opzeker met haar naar Parijs, maar wel met de Thalys.

De bedrijventerreinen worden weer wat netter. Af en toe is er geen weg langs de Seine, maar gaat het fietspad door als een smal, onverhard pad door het groen. Maar goed dat het droog is, anders was dit stuk niet leuk.
Hierna kom ik weer in voorsteden terecht. Bepaald geen banlieus, zo direct aan de Seine. Ik merk dat de oostkant van de stad minder dichtgegroeid is dan de westkant. Niettemin besef ik dat het me nog zeker twee uur zal kosten voordat ik echt los van de stad ben. Een paar keer moet ik om verder te komen, fietsen op een druk stuk weg waar hard gereden wordt.
Ik kijk op mijn GPS en zie dat ik geen grote afstand zal afleggen vandaag. Niet vreemd, maar wel jammer na de voorgaande dagen van meer dan tweehonderd kilometer. Ik geef mezelf tot zeven uur om een camping te bereiken.
Rond half vijf besluit ik dat ik Parijs uit ben. Ik fiets door agrarisch landschap met af en toe een dorp. Die dorpen zijn opvallend chic, de grote stad is niet ver. Maar ik kom tot rust. In een van die dorpjes doe ik inkopen bij een walgelijk dure epicerie. Ik koop een kleine courgette en zo’n ouderwetse tomaat die tegenwoordig populair zijn in Frankrijk.

Uiteindelijk lukt het me toch om kilometers te maken. Mijn route gaat over een doorgaande weg richting Fontainebleau. Eigenlijk is de weg veel te groot en druk voor fietsers, maar ook hier gedragen de automobilisten zich voorbeeldig. Eigenlijk is de enige reden dat ik mijn achteruitkijkspiegel in de gaten blijf houden, de gedachte dat er ook Nederlanders over deze weg kunnen rijden.
Tegen zevenen arriveer ik op een mooie camping in Samoreau, vlakbij Fontainebleau. Moe, natgezweet, stoffig. En hongerig. Ik kook en eet, maak een avondwandeling en ga slapen. Parijs kan van het lijstje gestreept.

DSC04402_v1