De hitte is terug. Niet zo extreem als toen zij mij de toegang tot Italië ontzegde, maar wel sterk genoeg om het mij oncomfortabel te maken. Tijdens mijn rustdag begon het al. Uitslapen was lastig, en gedurende de dag vluchtte ik van schaduw naar schaduw. Maar het was met Orangina en een beetje zout allemaal goed op te lossen.

De eerste dag dat ik weer op de fiets zat, viel het mee. Ik droeg nog mijn ondershirt en halfhoge sokken. In de ochtend had ik daar nog spijt van, maar toen ik het berggebied rond Saou naderde, begon het te betrekken.

Een grote klim is het niet. Er zit maar één echte col in, en die is iets van 500 meter en nergens steil. Wat hem bijzonder maakt, is dat halverwege de klim een heel smal stuk is. Toen ik er op af reed, vroeg ik me af waar nu precies de deuk in de berg zat, en hoe in hemelsnaam de weg zou kunnen lopen om over die deuk heen te gaan. Het leek alsof er een tunnel moest zitten.

Veel scheelde dat niet. Op het nauwste stuk konden een auto en een fietser elkaar nauwelijks passeren. De rotsen staken huizenhoog boven mij uit.

De klim gaat daarna nog een stuk verder, en de steile bergwanden blijven imponerend. Maar auto’s hoeven niet meer bij elk flauw bochtje te toeteren om ongelukken te voorkomen.

De straatjes van de eeuwenoude stadjes en dorpen waar de route hierna doorheen voert, zijn net zo smal als de kloof. In één er van drink ik koffie, niet alleen bij wijze van pauze, maar ook om na te genieten van het prachtige berggebied. En om mijn waterzak te vullen, want die is alweer leeg. Het gaat hard vandaag.

Tijdens deze pauze vallen de eerste druppels. Ik kan het dan nog negeren, maar als ik weer door de heuvels fiets, zet het door. Het is te weinig voor een regenjas, maar ik ben blij met m’n ondershirt. Kijkend naar de lucht concludeer ik dat het misschien een uurtje gaat duren, en dat blijkt ook te kloppen. Mijn kleding droogt snel op, en wordt dan weer nat van het zweet.

Mijn tempo is goed vandaag. De rustdag heeft me goed gedaan. Het verschil zit hem vooral in de makkelijke trajecten, als het vlak is, de wind in de rug blaast en het lekker rechtdoor gaat. Ook dan span ik me nu in, misschien niet zo sterk als tijdens een klim, maar ik laat m’n tempo niet meer zo verslonzen als ik deed vóór de rustdag.

De zon breekt weer door. Ondanks dat de middag alweer op z’n eind loopt wordt het weer warmer. M’n water raakt weer op. In een klein plaatsje onder een enorm kasteel boven op een rots, neem ik opnieuw pauze, in Café de Paris.

Ik moet een beetje lachen om de pretentieuze naam. Meer dan een plattelandscafé is het niet. Hier zie ik dat ik waarschijnlijk Avignon ga halen die dag, een mooie stad waar ik mooie herinneringen aan heb.

Nu ik zie hoe ver ik al ben, is mijn gedrevenheid weer helemaal terug. De laatste twee uur fiets ik als een malle. Ik eindig op een dorre maar luxe camping op een eiland in de Rhône, een paar kilometer noord van Avignon. Energie om ’s avonds nog even naar de stad te fietsen, heb ik niet.

Reden om de ochtend te besteden aan Avignon. Ik peddel wat door de stad, drink koffie, peddel weer verder. Drink nog een keer koffie. Tegen enen ben ik het zat en ga de stad uit, op zoek naar de 100 Cols-route die me naar het westen zal brengen.

Door hete, droge heuvels met taaie begroeiïng fiets ik noordwaarts. Als ik op de route kom, zit ik net op een nagenoeg vlak traject in deze route die verder van bruut klimwerk aan elkaar hangt. De weg slingert door mooie dorpen, tussen eindeloze rijen platanen. Aan het eind van de middag is er dan toch nog een col. Niet heel hoog, niet heel zwaar, maar wel met een officieel bordje. Ik eindig op een allejezus dure camping naast een paar aardige Nederlanders.

Veel inspiratie om te schrijven heb ik niet, dus aan het eind van de avond loop ik even naar de wifi-hoek, kijk wat op Twitter en surf ook even naar de weerberichten. Precies in het gebied waar ik zit, is de grootste hitte voorspeld en wordt gewaarschuwd voor bosbranden. Het is iets om in de gaten te houden, maar er valt nu verder weinig aan te doen. Ik kruip in mijn lakenzak en slaap onrustig.

Het is vrij snel duidelijk dat het vlakke stuk in de 100 Cols een uitzondering is. Vrijwel direct nadat ik de camping in Lasalle verlaat, begint het klimmen. Tegen elven heb ik de eerste twee officiële cols al gedaan. Ik ben dan na een lange, moeilijke afdaling gearriveerd in Sainte-Croix-Vallée-Française in de Cevennen. Ik ga zitten bij Café du Globe voor koffie. Het is een mooi oud café, met een miniterrasje voor de gevel, in de schaduw van oude hoge bomen. Een oude hond slentert langs om te zien of er nog wat te schooien valt.

Het is de streek in Frankrijk waar de zomer altijd een vleugje herfst bevat. Het is pas half augustus, het is bloedheet en de zon schijnt genadeloos, maar toch voelt het al als nazomer. Heerlijk is het hier.

Ik schreef het vorig jaar al, ik ben eigenlijk helemaal geen type voor de zomer. Ik ben een herfstmens. Als ik mijn blessures niet zou hebben gehad, was er geen haar op mijn hoofd geweest die er over had gedacht om ergens anders heen te fietsen dan Scandinavië. En de eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik tijdens deze reis best vaak naar Scandinavië heb verlangd.

Na de derde koffie vul ik mijn waterzak en ga verder. Maar eerst moet ik me nog insmeren en mijn zonnebril zoeken. En dan gebeurt het onvermijdelijke. Ik heb het opeens helemaal gehad met de hitte en de felle zon en ’s avonds voor mijn tent zitten met afgeritste pijpen in plaats van een trui. Ik wil naar het noorden, en wel via deze bergen. Die Pyreneeën komen wel als ik een keer in september naar Frankrijk ga.

Toevallig gaat de route nu ook naar het noorden, naar Barre-des-Cevennes. Opnieuw een heerlijke lange klim met prachtige uitzichten. Vervolgens daalt het wat tot een viersprong waar de route terugbuigt naar het zuiden. Ik neem de weg in noordelijke richting. Na één dag neem ik alweer afscheid van de 100 Cols.

De afdaling die hier begint, geeft mij de mooiste uitzichten van de reis tot nu toe. Met een straatlengte voorsprong.

In Florac neem ik opnieuw koffiepauze, om te bedenken hoe het nu verder moet. Noordwaarts gaan via de Cevennen was de juiste keuze, alleen maakte ik hem zonder plan. Ik heb geen route totdat ik de pelgrimsroute Maastricht-Santiago kruis.

De internetverbinding is hier te slecht voor Naviki, dus ik pruts wat op de Garmin in elkaar, daarbij een kaart op het grote scherm van mijn telefoon gebruikend om de richting te bepalen. Echt handig is dit niet, maar het is niet anders.

Net als ik de ober vraag om af te rekenen, zie ik nog een andere mogelijkheid om noordwaarts te gaan: Via de Allier, een zijrivier van de Loire. Bij Nevers komen deze rivieren en de pelgrimsroute bij elkaar. Dat is ook het punt waar ik moet kiezen tussen noordwaarts gaan via de Pelgrimsroute en de Loire volgen naar de kust.

Het voelt een beetje laf om een zware klimroute in te ruilen voor een route langs een rivier. Aan de andere kant geeft het wel ruimte om dan in het noorden van Frankrijk meer kilometers te maken. Of om door te steken naar bijvoorbeeld het Duitse Wad. En ik fiets nu eenmaal graag langs het water. Gelukkig moet ik nog boodschappen doen in dit stadje, dus ik kan het even laten bezinken alvorens een knoop door te hakken.

Als ik mijn boodschappen in de tassen stop, weet ik het. Het wordt de rivier. Maar die rivier hoort bij het Loire-systeem, en ik zit nu nog in het gebied waar de Rhône de baas is. Dus ik moet sowieso nog een waterscheiding over.

De eerste stap daarvan is dat ik het dal van de Tarn in ga om daar de Col de Finiels te passeren. Nu is dat niet zomaar een dal. De Tarn is een ruwe rivier die een diepe kloof heeft uitgeslepen in het gesteente. De weg is smal, slingerend en gaat een fors eind omhoog. Ik fiets onder steile rotswanden en langs diepe afgronden. Het is zo adembenemend mooi dat ik twijfels begin te krijgen aan die hele 100 Cols-route. De mooiste bergen zie ik sinds ik de route heb verlaten.

Aan het eind van deze klim kom ik bij Le Pont-de-Monvert, een bergdorp zo mooi en sfeervol dat ik er zou zijn gebleven als ik een uurtje later was aangekomen. Maar ik heb nog twee uur en heb al genoeg tijd verspeeld dus ik ga verder. Bij de epicerie koop ik een fles water en ga richting de Col de Finiels. Direct over de pas zit een camping, daar mik ik op voor vandaag.

Als ik het dorp uit ben, zie ik dat het nog best een wat hogere col zou kunnen zijn. Heel ver is het niet meer, maar de weg stijgt flink door. 1200 meter moet er wel in zitten. Goed dat ik extra water heb gehaald.

Het landschap breekt open, het bos maakt plaats voor grasland met rotsen en solitaire bomen. De weg stijgt door.

Ik kom bij een dorpje met een ‘aire naturelle’, een soort natuurcamping. Het is heel verleidelijk om hier te blijven, zeker met het prachtige uitzicht. Ik stop zelfs even om de andere camping te googlen. Maar dan kijk ik omhoog naar het laatste stuk van de klim. Het moet gewoon. En met het zachte licht dat er inmiddels is, moet het wel onvergetelijk mooi zijn, juist op dit tijdstip.

Ik ga door. Het is een bergpas.

Het wordt zeker 1300 meter. Kan niet missen. Een mooie afsluiter van de dag. Als ik de grote bocht bij het hoogste punt bereik, ben ik er zelfs al ruim doorheen. Ik kijk nog één keer naar het prachtige landschap en maak me klaar voor de afdaling.

Alleen begint die niet direct na de bocht. De weg stijgt nog even door. Ook als hij weer het bos in gaat, stijgt hij door. En het is meer dan een beetje vals plat, ik heb mijn middenblad nodig. De Finiels is veel hoger dan ik had verwacht.

Bij de bosrand is dan eindelijk het hoogste punt. 1541 meter. De afdaling begint. Het is inmiddels wat bewolkt geraakt. Warm kun je het ook niet meer noemen.

Le Bleymard is het dorp beneden. Het is me al vrij snel duidelijk dat het tourisme hier draait om buitensport. Ik zie meerdere groepjes wandelaars, en ook op de eenvoudige maar functionele camping zijn ze goed vertegenwoordigd.

Als het donker is, wordt het ook weer helder. In mijn warmste kleren zit ik aan een picknicktafel onder de sterrenhemel. Het is hier stil. Ooit ben ik met mijn toenmalige vriendin in dit gebied geweest voor een wandelvakantie in de herfst. En net als bij het Zwarte Woud, was dit gebied compleet uit mijn gedachten verdwenen. Nu zie ik weer hoe mooi en fijn het is. Het was een impulsieve keuze vanmiddag, maar het was wel de juiste.