Over de dijk kijken was niet nodig. Na de mooie avond in Husum wist ik dat het afscheid van de Waddenzee tijdelijk was. Bij de oversteek van de Elbe zou ik nog even een Tot ziens! zwaaien naar de platen en het zoute water, en dan zou ik het binnenland in gaan, wegfietsen van de zee, terug richting het coulissenlandschap. Daar zou ik opnieuw naar mijn vrienden in Boekelo gaan, ditmaal om haar promotie bij te wonen.

De rit begon met Husum in het zondagochtendlicht. Op de terrasjes zaten al mensen te ontbijten in de zon. Het was er nog net zo mooi als gisteravond. Jarenlang was voor mij Tönning de mooiste stad van de Waddenkust, maar nu twijfelde ik. Tönning was ongetwijfeld nog net zo mooi als altijd, maar Husum was gegroeid. Husum was een echte stad geworden. Heel even sta ik stil om de binnenhaven in mij op te nemen.

De route door Eiderstedt is meer rechttoe-rechtaan dan die van gisteren. Maar niet minder mooi. Ook nu zit ik vooral over kleine, stille wegen door het polderland dat ooit uit drie waddeneilanden bestond. De Eider steek ik ditmaal over via de brug bij Tönning. Even maak ik een rondje door de oude binnenstad. Gewoon, om er van te genieten, maar ook om de vergelijking te maken. Mijn vermoeden is juist. Nog steeds is hier de mooie sfeer. Nog steeds staan de huizen aan de oude haven op een dijk met gras, wat bijzonder is voor een oude binnenstad. Alles wat ik me herinnerde is er, maar het is niet meer geworden. De conclusie is onvermijdelijk. Voor mij is Husum de nieuwe koningin van de Waddenkust. De grauwe stad aan zee straalt tegenwoordig als geen ander.

Met het passeren van de Eider ben ik weer in Dithmarschen. Dat ingetogen vlakke land tussen zee en de lage heuvels die de ruggegraat vormen van Schleswig-Holstein. Het land met een lange, weinig bekende geschiedenis, die je op de één of andere manier voelt in het landschap en de nederzettingen. Het gebied dat in de late middeleeuwen er een tijd lang in slaagde een min-of-meer democratisch zelfbestuur te hebben. Al bij de Eider zie ik donkere wolken in de richting van Meldorf, de vroegere hoofdstad van deze Bauernrepublik. Net als op de heenweg.

Ik begin wat in mijn geheugen te graven, naar de eerdere keren dat in hier was. Ik tel zes keer, en vandaag zal de zevende keer worden. En altijd was het weer somber. Nooit scheen de zon. Grauw maar droog was het gunstigste weer dat ik daar heb meegemaakt. Er zijn mensen die zeven keer door de bliksem getroffen worden en het overleven, maar toch vind ik het wel erg toevallig. Vooral ook omdat de dagen dat ik door Meldorf kwam, meestal zonnig begonnen en zonnig eindigden.

En ook nu gebeurt dat weer. Ik kom onder een dicht wolkendek terecht, een kilometer noord van de stad gaat het zachtjes regenen, iets harder als ik stop voor een koffiepauze. Ik breek met mijn traditie om te pauzeren in het Donn Café. In plaats daarvan ga ik naar een modern ogend ijscafé, dat echter ook al sinds mensenheugenis blijkt te bestaan. Het voelt toepasselijk om nieuwe dingen te ontdekken, nu duidelijk is dat ik hier toch niet ben om afscheid te nemen.

Een paar kilometer zuid van Meldorf breekt de zon door. Het vermoeden dat hier een microklimaat heerst, wordt nu wel heel sterk. Misschien is de Meldorfer Bucht een soort fuik die vochtige lucht opvangt uit de Helgolander Bucht, en zorgen de lage heuvels aan de oostkant voor condensatie. Ik ben geen meteoroloog, dus dit kan heel goed onzin zijn.

Als het wel waar is, past het ergens wel bij de geschiedenis van Dithmarschen. Hoe het zelfbestuur na minder dan een eeuw de kop werd ingedrukt door de feodale en klerikale machten die niet konden accepteren dat mensen zelf bepaalden wat goed voor ze was. En natuurlijk vooral niet dat dit ze best goed af ging.

De eeuwige donkere wolken als een natuurlijk monument voor de ondergang van vrijheid en democratie lang geleden. Het bestaat wellicht alleen in mijn hoofd, maar ik ben degene die hier fietst en vanaf nu is het onderdeel van mijn avontuur.

In het zuiden wordt dit gebied begrensd door het Noord-Oostzeekanaal. Ditmaal steek ik het over met een veerpont oost van Brunsbüttel, waardoor ik een stuk fiets dat ik niet ken. Ik ben de enige passagier op de pont. Even noord van Glückstadt komt de route bij de dijk, maar blijft er binnen. Er is de verleiding om buitendijks te gaan. Er is zelfs een soort schuldgevoel om dat niet te doen, om dat mooie stukje te laten schieten voor het makkelijker weggetje binnendijks. Maar ik doe het niet. Mijn doel is niet meer het Wad zien. En ik kom hier terug.

De weg komt langs bijzondere oude boerderijen die ik nooit eerder zag. Een oude vuurtoren waarvan ik niet wist dat hij bestond. Ik besef dat ik helemaal niet bezig ben met het Wad achter me te laten. Ik ben bezig met het verder te verkennen. Halverwege de middag ga ik de Elbe over. Vanaf Wischhafen ga ik zuidwaarts het binnenland in. Het zijn oude veenlanden, ‘Moren’ in het Duits. De late middagzon schijnt zacht over de graslanden en de hagen, de rijen van berken en andere bomen die de percelen scheiden.

Er is hier weinig tourisme, campings zijn er nauwelijks. Veel andere mogelijkheden dan doorrijden naar Zeven heb ik niet. Maar het fietsen is heerlijk. Het zacht glooiende landschap trapt lekker door, het is rustig en het zonlicht is betoverend. Weer een heel nieuw landschap voor mij, op een paar dagen fietsen van mijn eigen voordeur.

Door wat strubbelingen met de navigatie lukt het me net niet om voor zeven uur op de camping in Zeven te zijn. De receptie is al lang en breed dicht, maar in de pizzeria ernaast wordt ik goed geholpen. Het ziet er goed uit daar en ik besluit niet zelf te koken. Ineens heb ik het gevoel dat ik dit allemaal gewoon verdiend heb. Na de lange reis, voorafgegaan door een ongeluk en een moeizaam revalidatietraject, ben ik bezig een spectaculaire reis af te sluiten. Het was een enorme inspanning alles bij elkaar, en nu mag ik genieten van de rust en een beetje luxe.

Waarbij ‘rust’ natuurlijk ook betekent dat ik ga werken aan m’n reisverhaal. Dat dan weer wel.

De volgende ochtend kom ik langs het centrum van Zeven. Mooi is het niet, wel sfeervol. Ik koop er een cadeau voor de promotie, en vind eindelijk een pakje Milford Kühl & Lecker, de ijsthee die je zet met koud water. Ideaal voor buitensporters, maar alleen in Duitsland te krijgen en dan moet je nog goed zoeken ook.

Via Bremen en Cloppenburg ga ik verder naar het zuidwesten. Rond Bremen is er een stuk dat minder leuk is, door drukke wegen, buitenwijken en industriegebieden. Lastig te vermijden bij zo’n grote stad. Maar aan het eind van de middag wordt het weer beter. Een rustig, groen landschap met mooi licht en kleine dorpen. Er is slechts één plek waar ik mijn tent op kan zetten, en dat is in Haselünne. Een wat verlopen camping, maar de voorzieningen zijn goed, en het is op tachtig kilometer van Boekelo.

Dat betekent dat ik rond lunchtijd aan kan komen bij m’n vrienden. Ik heb vorige week de sleutel meegekregen, dus ik kan arriveren wanneer ik wil. In Nordhorn drink ik een kopje koffie bij de Konditorei om afscheid te nemen van Duitsland.

Vanaf daar volg ik de route die ik ook had in 2010, mijn rondje Scandinavië. Vol herinneringen en verlangen naar het grote Noorden fiets ik via Denekamp en Oldenzaal naar Boekelo.

Bijna 48 uur kan ik rusten. Het is fijn om mijn vrienden weer te zien, mooi om het moment mee te maken waar ze zoveel jaren naar toegeleefd en -gewerkt hebben. Goed om weer in een bed te slapen. Bevreemdend om meer uren binnen dan buiten te zijn.

In twee halve dagen maak ik mijn reis af. De overnachting is in Culemborg, op dezelfde boerderijcamping waar ik in 2010 mijn tent opzette. Waar Hugo toen met mij de laatste avond kwam vieren. Mooie herinneringen.

In de sanitaire ruimte valt mij een briefje op. Een mededeling van de eigenaars. Ze stoppen er mee. Eind van de maand gaat de camping voorgoed dicht. Dit afscheid is wel definitief.