De rondvaartboot maakt een eigenaardige, schijnbaar doelloze manoeuvre bij de sluis in het Gotakanaal. Ik ben verbaasd maar doe geen poging het te begrijpen. Ik sluit mijn ogen en knijp zachtjes in mijn neus. Het voelt alsof ik in slaap aan het vallen ben. Het uur van deze middagpauze is bijna om, maar ik loop toch even naar binnen om mijn koffie te laten bijschenken.

Het probleem is niet mijn lichaam. Ik ben sterk dit jaar. Zolang er maar genoeg water, eten, zout en magnesium in gaat, draait mijn lijf wel door. Maar het brein wil ook wat. Sinds ik van huis vertrokken ben, komt er zoveel vermoeidheid los. Alsof ik jaren zou kunnen slapen.

De ironie is natuurlijk dat die geestelijke vermoeidheid een uitweg vindt door de zware lichamelijke inspanning die deze reis is. En dat het dus eigenlijk een goed teken is. Het moet er toch een keer uit.

Nu is dit niet nieuw voor mij. Ik heb vaker met dit bijltje gehakt. De pauze maak ik wat langer, omdat ik weet dat ik daarna hard zal gaan. En dat dit precies is waardoor ik nieuwe mentale energie op zal doen.

Het eerste stuk na de koffie gaat over een gravelpad langs het kanaal. Hier bouw ik snelheid op. Daarna gaat het in noordoostelijke richting, soms over smal asfalt, soms over gravel. Ergens in een bos wordt het gravel wel heel grof en is er een slagboom met camerabewaking, dus kies ik toch maar voor de iets langere route over gewone wegen.

Nee, ik heb ook geen idee wat dit is.

Ik vind mijn tempo. Strak en constant, snel maar niet in het rood, met genoeg endorfine om de zintuigen wijd open te zetten maar te weinig om in trance te raken. Het ideale tempo voor de lange, trage tijdrit die reis op de fiets in wezen is. De kilometers komen. Door droge bossen en dorre akkers, alsof dit Zuid-Europa is in plaats van Scandinavië.

Ik voel dat ik de trage start van vanochtend goed zal maken. En dat ik straks zielsgelukkig naast mijn tent zal zitten in dit mooie land.

De plek waar die tent komt te staan is bij een dorpje genaamd Julita, toevallig de twitternaam van een vriendin. Ik moet hiervoor een paar kilometer van de route af, over een weg die via een hoge landbrug naar een schiereiland in een groot meer voert. Een prachtig meer. Afgezien van de wind en een enkele motorboot, is het hier doodstil.

Ik was m’n fietsshirt met een beetje handzeep uit de WC en hang het in de wind die als een föhn over mijn kampeerplekje waait. Kook mijn pasta, eet als een malle en loop daarna even naar de noorwestkant van het schiereiland voor de zonsondergang. Dan zit ik met koude kruidenthee op een bankje totdat het zo donker is als het hier wordt in de zomer.

Mijn route gaat te dicht langs Stockholm, zo merk ik. Iets te drukke en grote wegen, af en toe een industriegebied. Voordeel is wel dat ik soms in een mooie stad met aangename sfeer terecht kom, zoals Eskilstuna waar ik een vervroegde koffiepauze neem in een leuk café aan het centrale plein. Met ijs, want het is nog steeds heet en droog.

De stad uitkomen kost vervolgens de nodige moeite, en daarna duurt het ook nog best lang voordat ik weer op rustige, kleine wegen zit. Deels door de ergernissen over de lastige route de stad uit, deels doordat ik mijn tempo gevonden heb, zet ik ‘m er flink tegenaan. De route wordt beter en gaat steeds Noordelijker voelen, met meren en moerassen.

Dat wil zeggen, ik vermoed dat het moerassen zijn en de kaart geeft dat soms ook aan. Ze lijken alleen niet op wat ik gewend ben. Ze zijn droog.

De dag eindigt in Uppsala. Niet op de kleine camping die aan het water en aan de route ligt, want die blijkt gesloten. Ik moet de stad in, door het centrum heen naar een camping op het sportcomplex. En daar lijkt het een vervelende avond te worden. Het begint er mee dat ik een campingpas moet kopen, wat pure oplichterij is. Ik stel er een vraag over, maar de receptionist weet ook niet meer dan dat het nu eenmaal verplicht is.

Vervolgens ga ik koken en in de keuken is een man die contact zoekt. Dat mag, maar niet op deze manier. Hij staart naar me als ik kook, als ik met mijn opladers aan het rommelen ben. Hij staart naar me als ik op mijn telefoon kijk, hij staart als ik zit te eten en keihard twitter om zijn blik te ontwijken. Af en toe stelt hij een vraag die ik kortaf beantwoord.

Het is een totaalgriezel. Ik ga hier niet blijven, hoewel ik dolgraag aan m’n verhaal wil schrijven. Dus ik pak m’n fiets en rij naar het centrum. Vind een metalcafé en ga op het terras zitten. Het duurt even voordat ik weer rustig ben.

En dan zie ik dat dit nogal een fijne stad is. Mooi en oud. Levendig maar niet stressig. Vrolijke mensen op straat van alle kleuren en leeftijden. Ook in het café waar ik bij zit komen niet alleen de gangbare metalheads. Eigenlijk is het niet zo erg dat de griezel mij hierheen gejaagd heeft.

Ik zie hem de volgende ochtend nog één keer, bij de keuken als ik zit te ontbijten. Hij werpt een lange giftige blik naar mij en loopt weg zonder een woord.

Het is een benauwde, bewolkte dag. Er hangt onweer in de lucht. Ik zweet nog meer dan de voorgaande dagen. Gelukkig hoef ik niet ver, slechts tot Grisslehamn. Daar zal ik de veerboot nemen naar het eilandenrijk van Åland. In 2013 wilde ik daar heen, maar toen scheurde mijn frame. In 2015 probeerde ik het opnieuw, toen moest ik afhaken met een peesontsteking. En nu hoef ik maar een halve dag te fietsen, de veerboot te nemen en ben ik er.

Het is een heerlijk gevoel om Grisslehamn te bereiken. Sowieso om weer aan zee te zijn, in een mooi, typisch Scandinavisch havenplaatsje. Maar vooral dat het nu eindelijk gelukt is. Na vijf jaar en drie pogingen. Scheepsrecht.

Het begint te rommelen als ik op de kade sta. De eerste spetters vallen als ik aan boord mag. Het barst los als ik op het dek foto’s sta te maken. “Een land verlaten terwijl de rotsen in de regen liggen”.

Zelden ben ik zo gelukkig geweest als toen ik van boord reed en onder een grauwe hemel over het eerste eiland ging. Åland stelde niet teleur.

Het landschap houdt het midden tussen Zweden en de lagere delen van Noorwegen. Opvallend is dat in het bos de bodem bedekt is met korstmossen.

Vlakbij de haven is al een camping. Maar ik wil naar Mariehamn, 35 kilometer verder. De barman van het café gisteren had mij op het hart gedrukt hier een dag door te brengen, en ik was toch al aan een rustdag toe. Dus naar de hoofdstad, ook al ben ik daar niet voor half acht.

Als ik het centrum bereik, zie ik dat de barman gelijk had. Het is een mooi stadje, maar wat vooral opvalt is de sfeer. Die is anders dan ik ooit eerder proefde, en toch ook wel vertrouwd.

Als ik die avond terug naar mijn tent loop, na een pizza, een biertje in de pub en daarna nog twee in een hippe bar vol mooie mensen, vind ik er woorden voor.

Mariehamn heeft alles wat een sjieke wereldstad aantrekkelijk maakt, maar dan heel klein, heel rustig en heel gemoedelijk. De mooie boulevards en winkelstraten, de hippe cafés en clubs, de mooie parken en stranden, ze zijn er. Maar klein en zonder lawaai. In de hippe bars is leuke muziek die niet te hard staat. De mensen zijn stijlvol gekleed, maar zonder patserigheid. De openbare gebouwen zijn mooi en netjes, maar niet protserig. Er zijn winkels gericht op touristen, maar vrijwel zonder kitsch.

Tijdens mijn fietstochten ben ik in prachtige steden geweest. Tromsø, Troyes, Trondheim. Nederlandse en Franse provinciestadjes. Eeuwenoude plaatsen in Duitsland die de bombardementen ongeschonden zijn doorgekomen. Maar geen van allen haalt het bij Mariehamn. Mariehamn is precies goed. En hier ga ik mijn rustdag vieren.