Er is een begin van schemering. Een schemering waarvan ik weet dat hij door zal zetten. Inmiddels ben ik afgezakt naar 69 graden noorderbreedte, en ook ben ik weer een week verder richting de herfst sinds ik de poolcirkel bereikte.

De straten en kades van deze havenstad zijn nog nat na een dag met korte, snel overwaaiende buien en weinig zon. Ik ben bepaald niet de enige die hier rondslentert, het is vrijdagavond, in dat onbestemde uur tussen diner en uitgaansleven.

Iets meer dan 36 uur zal Tromsø mijn thuis zijn. Het is tijd voor een rustdag die ik heel hard nodig heb. In mijn benen zitten op willekeurige plaatsen kleine pijntjes en krampen die net zo snel komen als gaan. Mijn concentratie is ver te zoeken en mijn oogleden hangen als was ik een oude man.

Vaak zie ik ze nooit meer terug, de steden en stadjes waar ik mijn rustdagen doorbreng. Saulieu, Dillingen a/d Donau, Filipstad. Tromsø wel, ik ben hier voor de derde keer en het gaat niet de laatste zijn. Maar ook dit is een vergankelijk thuis. En eigenlijk maakt dat zo’n plek alleen maar mooier, het besef dat het er maar heel even is.

Sennalandet, Kvænangen, Lyngen. Drie berggebieden zaten er tussen waar ik Noorwegen binnenkwam en waar ik nu ben. Wie de kaart bestudeert vindt er ongetwijfeld meer, maar dit zijn de drie waar het om gaat.

De klim begint bij Skaidi. Een dorpje van niks, maar het ligt op de kruising van de weg naar de Noordkaap en die naar Hammerfest. En dus is er een tankstation met een café-restaurant, de Skaidi Kroa. Hier zat ik totaal verregend tijdens mijn Noordkaapreis en ontmoette Hanspi, de Zwitserse Noordkaapfietser.

Goede reden om er opnieuw koffie te drinken. Ditmaal schijnt de zon en ben ik droog. Het is binnen ook een stuk rustiger. En wat is het eigenlijk klein. In mijn herinnering was het zeker twee keer zo groot.

Het is geen zware klim. Ook geen hoge, 385 meter. Ik weet nog van die eerste keer in 2009 dat ik hem mee vond vallen, maar dat ik halverwege een stel Engelsen tegenkwam die er nogal van onder de indruk waren. Zij waren op de Noordkaap gestart en hadden nog niet de bijna drieduizend kilometer Noorwegenervaring die ik intussen had.

Drie keer fietste ik deze hoogvlakte, die geheel op z’n Noors, nergens vlak is. Die eerste keer was de sneeuw net weg, was het koud en regende het veel. Een jaar later was ik in de vroege herfst. De vlakte was getooid in herfstkleuren. Het was een heerlijke, rustige middag. Mooier kan herfst nauwelijks zijn.

Nu was het de tweede helft van de zomer. Alles was groen. De lucht blauw, de zon scheen volop. Het enige dat nu nog in de collectie ontbreekt, is Sennalandet in de winter.

Hoog is Sennalandet niet. Maar zo noordelijk is een paar honderd meter ruim voldoende om het voor bomen heel lastig te maken. Gras, lage struiken, moeras. Kalme beekjes, af en toe wat rotsen. Lage bergen aan de rand van de vlakte, hogere verder weg.

Her en der staan huizen en hutten, soms alleen, soms in duo’s, soms in buurtschapjes. En ergens midden op de vlakte, honderden meters van het bijbehorende dorpje, een kleine, lage kerk.

Er is een lange afdaling, een kleinere berg, weer een afdaling en een lange weg min of meer langs een fjord. Dan bereik ik Alta en tien kilometer verder een camping. Het is dezelfde als waar ik in 2009 en 2010 overnachtte, alleen inmiddels met andere naam en eigenaar. Nog steeds een prima plek.

In de keuken is het druk. Meerdere gezinnen zijn aan het koken en eten. Eén van de gezinnen valt op doordat ze offline zijn. De kinderen zitten te kaarten of met een stukje hout te knutselen. Als de anderen weg zijn, vraagt de vader of de TV uit kan, zodat hij kan gaan voorlezen. Helemaal volgen kan ik het niet, maar het lijkt een spannend verhaal over hypnose.

Uiteraard raak ik met ze aan de praat. Het zijn Schotten die een stevige wandelvakantie achter de rug hebben. Zo hebben ze onder andere Sørøya van zuid naar noord gewandeld, het grote eiland in het verre noorden waar nauwelijks mensen wonen en de nederzettingen alleen door schepen in verbinding staan.

Ze leven het buitensportleven oude stijl. Helemaal op zichzelf aangewezen, geen continue verbinding met de buitenwereld. Vier mensen samen in de wildernis. Ook voor de kinderen, hoewel die natuurlijk ook gewoon naar school gaan en daar ongetwijfeld buitenbeentjes zijn, is dit volkomen natuurlijk.

Ergens ben ik jalours. Natuurlijk, ik ben een schrijver en ik reis alleen, maar het lijkt me heerlijk om af en toe zo volkomen afgezonderd te zijn. Ik kan het niet, in elk geval niet nu. Maar ik neem me voor meer focus op mijn reis en op mezelf te leggen vanaf nu.

Tijdens het ontbijt praten we verder. Ik moet natuurlijk uitleg geven over mijn fiets en vertel over de berg die ik vandaag ga beklimmen: Kvænangsfjellet. Daarna willen ze zien hoe ik wegfiets. Ligfietsen zijn bepaald geen alledaagse verschijnsel in Schotland.

Kvænangen ligt aan de E6. Routes naar het verre noorden gaan er steevast overheen; binnen Noorwegen is er geen alternatief.

En waarom zou je ook. Ik weet van geen andere bergpas in Noord- Scandinavië die in schoonheid ook maar in de buurt komt. Het uitzicht over fjorden, eilanden en bergen is fenomenaal. Helaas was er in 2010 zoveel mist en regen dat ik er niets van zag. Vandaag belooft beter te zijn.

De pas zit op het eind van de dag. Eerst moet ik een groot stuk E6 fietsen, die weg die vrijwel de hele lengte van Noorwegen verbindt. Er zijn delen waar schapen op de weg liggen te herkauwen en er zijn delen waar fietspaden en alternatieve routes je als fietser om gevaarlijke tunnels en te drukke trajecten loodsen.

Een zo’n stuk levert me meteen een omweg van tien, vijftien kilometer op. Wel een omweg met mooie uitzichten en een leuk dorpje. Even verder is zo’n omweg in aanbouw; er wordt een nieuwe tunnel geboord en het is duidelijk dat de oude E6 de fietsroute zal blijven. Niet erg, het uitzicht is prachtig.

De klim gaat niet mijn grootste tegenstander zijn vandaag. Dat is de wind. Vooral langs het Langfjord is hij hard en pal tegen. Het begint dan al tijd te worden voor koffie, maar echt een goede gelegenheid daarvoor is er niet. Pas rond een uur of twee bereik ik het Kafé E6 waar ik tijdens mijn Noordkaapreis koffie en een wafel had. Het is veel kleiner dan ik me herinnerde, maar nog steeds met dezelfde eigenaar. Hij lijkt alleen niet meer op Khadaffi.

Eerst is er een kleine klim. Niet zwaar, wel mooi en ondertussen kalmeert de wind. Het begint zo’n fijne nazomermiddag te worden. Dan is er een lang stuk langs het fjord. Het uitzicht wordt mooier, wolken worden dunner. Als de klim eindelijk begint, ben ik er klaar voor. Ik omarm de helling als een vriend die ik te lang niet heb gezien. Voluit ga ik niet, ik blijf net ietsjes terughoudend.

De klim is makkelijker dan ik me herinnerde, het meeste gaat in 39/28. Hij is ook langer en mooier dan ik me herinnerde, zowel direct naast de weg als in de vergezichten. Er is een moment dat een moeras met wolgras en kleine plassen het tafereel op de voorgrond vormen, en het fjord met de bergen het decor.

En boven is het helder en is het uitzicht er. Tot aan de horizon bergen, eilanden en de zee. Ik neem de tijd om te genieten en foto’s te maken, ik vraag zelfs iemand om een foto van mij en mijn fiets te maken.

De klim gaat nog iets verder, de pas zelf ligt ingeklemd tussen hoge toppen. Vierhonderd meter, meer is het niet. Maar er zijn genoeg plekken waar je voor een kilometer klimmen minder beloond wordt.

Onvermijdelijk volgt er nu een afdaling, zoeentje waarbij ik er niet te veel aan probeer te denken dat er ook mensen zijn die dit head-first doen. Ik kom veilig beneden.

Ergens na zessen strijk ik neer op Fosselv Camping. Een kleine, goedkope camping met weinig fratsen maar die voor de avontuurlijke reiziger luxueus is: een fijn tentenveld naast een beekje dat geluid van de weg maskeert, goede douches. Plekken om te zitten en een fijne keuken.

Met mijn hongerige lijf ga ik pasta koken. Het valt me op dat de keuken veel kleiner is dan in mijn herinnering. Alweer. Ik lijk wel of ik terugkeer naar de plekken waar ik als kind was, en zie hoe klein de ijsbaan en het schoolplein eigenlijk waren, hoe laag de schoolbanken.

Misschien was ik ook wel nog een kind, op die eerste twee grote reizen. Een beginneling in deze sport, nog geen volwassen kijk op de wereld, geen eigen stijl, te veel vooroordelen, geen zelfrelativering, meer jongen dan man.

Alles is anders nu. Zelfs mijn fiets.

Het weer slaat om die nacht. De wind trekt aan. Donkere wolken bedekken de hemel. Ik slaap door mijn wekker heen, pak in sneltreinvaart in en ga naar het keukentje om te ontbijten. Als ik daar zit trekt de wind nog verder aan. Ik ben blij dat de tent al in de tas zit.

Maar in Noorwegen is altijd alles veranderlijk. Na het eerste stuk tegen de wind inbeuken volgt een klim om een tunnel heen, en daar valt de wind wel mee. Ik word ingehaald door een wielrenner. Hij klimt nauwelijks sneller dan ik, maar het is de laatste dag van de week dus ik laat het gaan. Ik weet inmiddels wel dat ik kan klimmen.

Vandaag zie ik de Lyngen Alpen. Volgens de verhalen de gevaarlijkste bergen van Noorwegen. Spitse toppen met gletschers en enorme puinhellingen. Elk jaar vreten ze wel een paar alpinisten op. Typisch voor Noorwegen zijn ze niet hoog in meters boven zee, maar des te imponerender.

Tijdens een afdaling komen ze tevoorschijn tussen de bomen naast de weg. De besneeuwde toppen steken dan nog niet in de wolken. Eenmaal langs het fjord krijg ik er steeds beter zicht op. Straks neem ik een veerboot naar de overkant van het fjord en dan fiets ik er tussendoor.

Dan worden de toppen opgeslokt door wolken. Het maakt ze alleen maar vervaarlijker. Er komen buien uit de wolken en eenmaal in de veerhaven worden deze zo heftig dat de bergen niet meer te zien zijn. De hele overkant is verdwenen.

Maar door gelukkig toeval duurt de bui nauwelijks langer dan de overtocht. Als ik van boord ga miezert het nog slechts. Ik fiets het smalle dal in.

Dit is geen hoge bergpas. Een klim is het nauwelijks te noemen, misschien enkele tientallen meters. En dat is maar goed ook. Eenmaal hier zie ik pas hoe imponerend deze bergen zijn. Ze torenen dreigend uit boven de weg en de huizen die hier net tussen weg en helling passen. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat het hier nooit mis gaat met lawines.

Noorwegen. Wat een land.

De miezer houdt op en ik kan wat foto’s maken, hoewel het meest dreigende stuk al voorbij is. Maar hoe dan ook, ik ben geen fotograaf die er ooit in zal slagen dit overdonderende landschap vast te leggen. Het is gewoon te groot.

Bij de tweede veerboot krijg ik toch regen. Ik trek m’n regenjas en overschoenen aan, en na het van boord gaan fiets ik een dal in waar regenbuien geboren lijken te worden. Maar opnieuw heb ik geluk en na niet al te lange tijd wordt het droog genoeg om de jas om te ruilen voor de camera. Het is niet ver meer naar Tromsø.

Uiteindelijk blijkt het toch te wisselvallig en ruil ik weer om. Met kleine buien en dan weer de zon die reflecteert in het fjord en op de natte wegen, bereik ik de stad. Het was een prachtige dag.