De kust zou ik niet meer zien deze reis. En dat was prima, er was genoeg ander moois. Veenlandschappen, bossen en heide. Oude stadjes en diep-groene weilanden met koeien. De lage landen zitten er vol mee en het verveelt nooit. Maar vooral waren er de rivieren. Voordat ik een GPS had fietste ik langs rivieren omdat het gemakkelijk navigeert. Nu fiets ik er langs omdat ze zo mooi zijn.

Zoals de Stör, een zijrivier van de Elbe, op de rechteroever, iets verder stroomopwaarts dan de Oste. Net als de Elbe zelf is hij in de benedenloop een getijdenrivier, getemd door hoge dijken. Ergens achter die dijk is een buurtschapje genaamd Hodorf. Ik zou het nooit onthouden hebben als hier niet één van de fijnste minicampings van de hele reis was geweest.

Ik arriveer er tegen zeven uur. Het is een mooie, rustige avond met zacht licht. Ik word welkom geheten door een paar mensen die bij het toiletgebouw staan te kletsen. Een echte receptie is er niet, een houten statafel is voldoende. Er moet eerst een praatje gemaakt worden over mijn reis, over de dag, het weer en alles voordat ik uitleg krijg over hoe het hier is geregeld en waar ik mijn tent kan opzetten.

De camping is eigenlijk een grote tuin met een boomhut en een zwemvijver. Er is een mooi plekje voor mijn tent, naast die van een man die met zijn kinderen op fietsvakantie is. Ergens in de avond zal zijn vrouw met de auto op visite komen, maar voorlopig zijn de kinderen nog in de vijver aan het ravotten en het lukt hem maar matig om ze er uit te krijgen voor het eten.

Er is een tafel met stoelen onder een afdakje waar ik comfortabel kan koken en eten. Ik kan ook koude biertjes kopen en daar maak ik dankbaar gebruik van. Tegen de tijd dat ik toe ben aan de koffie, komt de man van de camping aan de tafel zitten met zijn avondeten. Het is oogsttijd, hij maakt lange dagen. We praten wat, uiteraard vooral over mijn reis. Ik vergeet het steevast als ik onderweg ben en verder eigenlijk ook wel, maar het is een bijzondere onderneming. Ook op dit soort campings komt niet vaak een fietser langs die reizen als de mijne maakt.

Hoe fijn deze plek ook is, door de hoge dijken zie ik natuurlijk niets van de Stör zelf. Maar als ik de volgende ochtend verder ga, kan ik de dijk op. Bovenop is een geitenpaadje waar je niet mag fietsen: je moet er met de fiets aan de hand lopen. Radfahrer absteigen. Waarbij de persoon die het bordje liet ophangen, kennelijk niet heeft gezien dat de top van de dijk te smal is om naast je fiets te kunnen lopen.

Nou was ik toch al niet van plan om af te stappen, en ik zie ook niet waarom. Het fietst prima en ik heb eindelijk uitzicht over de rivier. Af en toe moet ik wel wat geduld hebben, het vee dat hier graast staat soms in de weg en is niet altijd onder de indruk van mij.

Een stukje zeewaarts van Glückstadt kom ik bij de Elbe zelf. Het is een mooi weerzien. De rivier is hier gigantisch breed, grote zeeschepen varen hier richting Hamburg. Het eerste stuk van de route ken ik wel, maar het traject tussen Glückstadt en Hamburg is nieuw voor mij. Helaas kan ik er minder van zien dan gehoopt, vanwege werkzaamheden moet ik een flink stuk omrijden.

Een stukje stroomopwaarts is weer een zijrivier, de Krückau. Ik moet deze volgen tot Elmshorn om er over te komen, maar de route is geen straf en in het stadje is het ook een mooi moment om koffie te drinken. Vrij snel daarna zit ik weer buitendijks langs de Elbe. Over een fietspad door de uiterwaarden, langs hoge bakens voor de scheepvaart en een enorme hoogspanningsmast.

De grote dagafstanden waren allang achter de rug. Tegen de tijd dat ik Hamburg naderde, had ik al geen ambitie meer om veel verder te komen dan de veerboot naar de overkant. Ik fietste over de oever, die ongemerkt overging van uiterwaarden naar een heuvelrug. Ik naderde de grens van het polderland.

Er zijn hier zelfs uitgebreide zandstranden die met dit weer druk bezocht zijn. Er liggen ook scheepswrakken aan de kant, wat een eigenaardig beeld oplevert. Ergens is ook een strandcamping. Een mooie plek maar het ziet er nogal hipsterig uit en dat trekt me nu niet. Ik zoek aan de overkant wel iets.

Tegen de tijd dat ik bij de veerboot ben, twijfel ik. Ik moet hier nog wel even wachten, en hoe het aan de overkant is moet je ook maar weer afwachten. Ergens zie ik het wel zitten om koude biertjes te drinken tussen de bomen met uitzicht op de rivier. Ik prent de vertrektijd voor morgenochtend in mijn hoofd en draai om.

Als ik me heb ingeschreven en naar het tentenveld ga, zie ik dat ik mezelf een beetje een loer heb gedraaid. Er is geen veld. Het is één grote zandvlakte. Strandcamping moet je blijkbaar letterlijk opvatten. Helemaal in de hoek is wel een plekje met een beetje gras en schaduw, maar dan nog moet ik elke keer door het zand banjeren om zelfs maar naar de WC te gaan. Dit betekent zand in mijn spullen tot ik thuis ben. Maar daar is nu niks meer aan te doen. Ik zet me over mijn teleurstelling heen en ga douchen.

Wel erg prettig aan deze plek is het terras, waar ik lekker in de schaduw kan zitten met een groot weizenbier, eerst alcoholvrij maar tegen de tijd dat ik eten wil toch maar een gewone. En ook eten kan hier prima voor een prijs waarvoor ik niet met mijn brander ga prutsen. De avond begint, de zon zakt en wordt af en toe verduisterd door een langsvarend containerschip, zo groot dat de hele camping opeens van speelgoed lijkt. Als de bar dichtgaat, maak ik nog een mok koude ijsthee en staar voor mij uit tot te slaperig ben om te blijven zitten.

Een stukje noord van Stade neem ik definitief afscheid van de Elbe. Het valt nog niet mee om een geschikte plek te vinden, want er blijkt hier geen buitendijks fietspad te zijn. Uiteindelijk besluit ik om dan maar bij een dijkovergang naar de top te rijden en een moment te nemen om naar de rivier te kijken.

Het is een prachtige plek. Er ligt hier een langgerekt eiland in de rivier, met bos en rietkragen. Een zeeschip met rode romp komt aanvaren. Ik wacht tot het schip achter het eiland schuift en helemaal uit mijn zicht verdwijnt. Dan draai ik om en fiets terug richting Stade. Alweer een mooi, eeuwenoud havenstadje waar ik bij een bakkerij koffie drink met twee stuks gebak.

Ik heb het er vaker over gehad, maar het moet nu toch opnieuw. Eén van de mooie dingen van mijn manier van reizen is het langzame thuiskomen. De omgeving die steeds vertrouwder wordt naarmate ik dichter bij huis kom. Maar tegelijkertijd is die omgeving nooit hetzelfde, hoe vaak ik er ook al eerder was. Zo wil ik deze dag eindigen in Zeven, waar ik twee jaar eerder ook al kampeerde. En dan weer eten bij de pizzeria naast de receptie.

De route vanaf de rivier naar Zeven is een heel andere dan de vorige keer. En, om eerlijk te zijn, niet zo goed. Ik heb hem tussen de bedrijven door op mijn telefoon gemaakt, en ik ben Stade nog niet uit of ik zie dat hij langs vervelende hoofdwegen voert. Daar heb ik geen zin in.

Iets uitzoomen op de GPS laat betere routes zien. Een fietspad langs het spoor. Daarna kleinere wegen door het Moorenland. Als Zeven op de borden komt, zie ik dat het nog heel vroeg is. Verder fietsen naar een volgende kampeerplaats wil ik niet, liever maak ik meer kilometers in deze omgeving.

Op de kaart zie ik de Oste. En dan de bovenloop van deze laaglandrivier, de grootste zijrivier van de Elbe. Er is een fietsroute langs, en die vind ik. Vaak is het een smal bospad over de oever, soms een kleine weg. Ergens is een houten brug naar de westzijde van de rivier, hier niet meer dan een beek van een paar meter breed.

Ik stop om naar het water te kijken. Stap er zelfs voor af. Wat is het toch, die diepe behoefte om naar het water te kijken. Deze hele reis lijkt er wel over te gaan. Als het niet de zee is, is het wel een rivier of een meer. Ik heb het nodig op dezelfde manier als dat ik muziek nodig heb. Een paar dagen zonder kan voorbij glijden zonder dat het opvalt. Maar langer moet het niet duren.

De lucht is roze en vanille als ik mijn pizza eet in Zeven. Ik heb wel eens een betere gegeten maar dat maakt nu niet uit.

Ook heel nieuw is de oversteek van de Weser bij Juliusplate, net Noord van Bremen. Dit maal niet aan het begin van de avond, om direct aan de overkant mijn tent op te zetten, maar midden op de dag, terwijl de zon schijnt. Alsof ik hier voor het eerst ben.

Maar weinig dingen voelen zo vertrouwd als het laatste stuk naar Boekelo. Het coulissenlandschap, dat van zichzelf al een een zekere warmte en beschutting uitstraalt. Het fietspad langs het kanaal vanuit Nordhorn, over de grens, naar Oldenzaal. Het stuk langs de N-weg waar ik in 2010 fietste met dezelfde vriend als waar ik nu zal overnachten. Hij pikte mij toen op vanuit zijn werk, we kenden elkaar nog niet zo goed maar het was een mooi weerzien. Vervolgens een kronkelroute over gravelwegen en fietspaden, om zonder te veel drukke wegen en bedrijventerreinen voorbij Enschede te komen. En dan uiteindelijk dat vriendelijke dorp, met het café waar de Twentse Brevetten starten, de fabrieksschoorsteen van de oude stoomblekerij, de monumentale houten zoutboortoren.

Ditmaal ga ik eerst naar de slijterij om whisky te kopen. Hij is jarig vandaag. We vieren het met zijn vriendin, zijn kinderen en nog een ligfietser uit Utrecht die aan is komen waaien.

Ik ben het praten ontwend en ik ben drank ontwend. Mijn lichaam is uitgeput, ik voel hoe zwaar deze reis was. Het zit hem niet zozeer in die 500 kilometer die deze tocht langer gaat zijn dan het vorige record. Het zijn de slechte wegen, de weersextremen en het telkens nieuwe plannen moeten maken, die het verschil maken.

En er is nog iets anders. #Noordwaarts2018 was het afronden van iets waar ik vijf jaar eerder aan begonnen was. Ik sloot een periode vol mentale en fysieke problemen af, op de mooiste manier mogelijk. 

Maar nu, zo aan het eind van deze reis vol onverwachte hindernissen en koerswijzigingen, heb ik een onbestemd gevoel. Als ik straks thuis ben, wat ga ik dan doen? Hoe ga ik verder? Het voelt alsof er een nieuwe fase van mijn leven aangebroken is, en ik geen idee heb wat ik er mee moet. Wat mijn nieuwe doelen worden. Wat ik eigenlijk wil met dit leven. Dat leven vol mogelijkheden, met een lijf dat maar door blijft draaien alsof veroudering niet bestaat. Ik mag er mee doen wat ik wil, maar wat wil ik eigenlijk, behalve naar het water staren en nog meer kilometers maken.

Tijdens de verjaardag ben ik nog niet zover dat ik er met mijn vrienden over kan praten. Of eigenlijk nu pas, nu ik dit schrijf, begin ik woorden te vinden voor dit gevoel.

Halverwege de ochtend neem ik afscheid. Ik fiets naar Wijk bij Duurstede, net als vorig jaar. Die avond beviel zo goed dat ik er een nieuwe traditie van wil maken. Ik overnacht weer op dezelfde boerderijcamping, en ga weer eten bij Pepe’s, het tapasrestaurant waar ik vorig jaar ook al mijn beste maaltijd van de hele reis had.

Alleen is het nu stil, in plaats van gezellig druk zoals de vorige keer. Sterker nog, ik ben de enige gast van de avond. Terwijl het nog net zo goed is als vorige keer. Het eten, de wijn, de bediening en de muziek, alles is uitstekend. Ik zit in m’n eentje op het kleine terras en geniet van het eten en deze mooie avond in het mooie kleine stadje. Het is stil op straat, blijkbaar ligt het niet aan het restaurant.

Later gaan de serveerster en de eigenares van aan een tafeltje zitten aan de overkant van de straat. We raken aan de praat. Ik vertel dat ik hier vorig jaar ook was, en dat ik me in Duitsland al verheugde op het vieren van mijn laatste avond hier. Het is zo gezellig dat we facebookvriendjes worden.

Ik sluit de maaltijd af met espresso en cognac. Want waarom niet. Ik neem afscheid en beloof volgend jaar terug te komen. Daarna slenter ik nog wat door de binnenstad, vind een gezellig muziekcafé waar Joy Division en oude Soul nog in hoog aanzien staan.

Als ik mijn tweede biertje voor mijn neus heb, besef ik dat ik dezelfde fout heb gemaakt als in Orléans. Mijn Ventisit-matje ligt nog in het restaurant. En de mensen zijn natuurlijk allang naar huis.

Ik ben te onrustig om het te laten. Morgen hoef ik nog maar honderd kilometer, het matje was toch al ver heen en er valt hier heus wel wat te improviseren. Toch ga ik snel naar de camping, verwoed piekerend op een oplossing. Ik google welke winkels er zijn, of er misschien een kampeerwinkel is ofzoiets. Veel te laat ga ik mijn slaapzak in, maar kan de slaap nauwelijks vatten.

De volgende ochtend ben ik doodmoe. Ik probeer uit te slapen en laat te vertrekken, in de hoop dat er al iemand in het restaurant is.

Maar dat is natuurlijk niet het geval. Ik ga voor de provisorische oplossing: Een opgevouwen badhanddoek. Het is zonnig, dus hij zal alleen een beetje nat van het zweet worden. Zo kom ik wel thuis.

In Vianen neem ik koffiepauze. Tijd zat, het tempo is nog steeds prima en ik heb pas om vier uur afgesproken bij mijn stamkroeg. Stomtoevallig zit er op hetzelfde terras een oud-huisgenote te lunchen met een collega. We maken even een praatje, waarbij ik merk dat ik nog steeds niet goed uit mijn woorden kan komen over mijn avontuur. Het was zoveel wat ik heb gezien, zo intens. 

Ondertussen blijk ik een facebook-berichtje te hebben gekregen van de eigenares van Pepe’s. De Ventisit is gevonden. Het is nu te laat, maar ze biedt aan om hem op te sturen. Het geeft me net dat beetje extra rust om ten volle te genieten van het laatste stuk naar huis, langs de Lek, de laatste rivier van deze reis.

Bij Groot-Ammers fiets ik het laatste stuk over gravel. Bij Kinderdijk is duidelijk dat ik door de 7200 kilometer heen zal gaan. Een getal waar ik af en toe nog steeds zelf verbaasd over ben. Dit is zo’n sprong ten opzichte van wat ik eerder deed.

Zelfs mijn eigen Delft verbaast me. Ik ben aan de vroege kant en wil precies om vier uur aankomen. Wanneer ik voorbij Zweth ben, maak ik een ommetje en kom daarbij door een park met kunstwerken waarvan ik niet wist dat het bestond. Ik woon hier 27 jaar.

Het is vier uur en ik finish. Op het terras van mijn stamkroeg zitten vrienden die elkaar soms niet kennen, en pas op dat moment beseffen dat ze voor hetzelfde komen. Anderen komen net aanlopen, zoals een vriend die dit voorjaar zijn eerste grote fietstocht heeft gemaakt, naar zijn familie in Marokko.

Er komen nog wat meer bekenden langs. Langzaam dringt door dat ik weer thuis ben, in mijn eigen stad, met mensen die ik langer ken dan een paar uur. We drinken biertjes en gaan eten in het cajunrestaurant waar ik graag kom.

En dan gebeurt er iets dat ik nooit eerder had bij de finish. Ik wil naar huis. Slapen. Niet na het eten nog weer terug naar het café en door naar een volgend café, om uiteindelijk ergens diep in de nacht met m’n vermoeide benen op een dansvloer te staan. De energie is helemaal op. Ik ben dieper gegaan dan ooit. 

Bij al mijn grote reizen ben ik thuisgekomen met het idee dat ik tot het uiterste was gegaan. Dat ik de grens van mijn kunnen had bereikt. Maar blijkbaar niet. Pas nu, na tien jaar van grote reizen, heb ik die grens echt gevonden. Denk ik.