Reizen is verlangen. Verlangen naar onbekende gebieden, nieuwe landschappen, andere natuur, andere cultuur. Maar er is ook altijd een verlangen naar het bekende, het vertrouwde. Plekken waar je eerder bent geweest, misschien als kind. Het zoeken naar vertrouwde elementen in het landschap. Welke dingen in een vreemde stad hetzelfde is als thuis. En soms is het gewoon de geborgenheid van je eigen tent.

Rond de tijd dat ik het Fichtelgebirge bereikte, werd ik me er van bewust dat ik zocht naar die kleine tegenstrijdigheid die in het reizen besloten zit. Ik wilde nieuwe plekken ontdekken, verder Duitsland in dan ik ooit eerder deed. Maar meer dan anders zoek ik die geborgenheid. Wellicht is het de verinnelijkte voorzichtigheid voor het virus. Wellicht is het nog steeds de geestelijke vermoeidheid.

Na het Erzgebirge voelde ik me af en toe wat verloren, in een grensstreek die niet altijd meer Duits voelde, maar ook niet Tsjechisch. Het was een vreemde gewaarwording. Ik wilde verder, nog meer naar het oosten, maar ik wilde ook dingen zien en voelen die ik kende.

Gelukkig was de Elbe niet ver. Een paar heuvelruggen moest ik over, toen kwam een lange slome en soms onderbroken afdaling het Elbedal in. Ergens rijdt een nieuwsgierige wielrenner mij bij. We maken een praatje en rijden een flink stuk samen op, tot vlak bij Dresden.

Een stukje stroomopwaarts van Zschieren kom ik aan de Elbe. Hier is de vertrouwdheid. Hoewel de Elbe natuurlijk altijd anders is. En nu ik voor het eerst dit stukje stroomopwaarts fiets, ziet dit zo vertrouwde landschap er heel anders uit.

Ik eindig de dag op een drukke camping bij Königstein, een stadje dat ik ken van een winterwandelvakantie lang, lang geleden. Ik ga er naar de pizzeria en ben net op tijd, minder dan een uur later gaat de tent dicht. Ik wandel nog wat rond in dit vrijwel uitgestorven stadje. Herken het nog, toen leek het ook al zo doods. Wel mooi, dat wel. Zoals zoveel plaatsjes langs de Elbe. In stilte loop ik terug naar mijn tent.

De dubbelzinnigheid in verlangen wordt sterker als ik naar Görlitz rij, de volgende ochtend. Hier zal ik de Neiße oppikken, die ik ga volgen tot aan de Oostzee.

De Oostzee, ook zoiets. Het gevoel van vorige zomer staat me levendig voor de geest. Maar ik zal beginnen met een stukje kust oost van Stralsund, dat ik nog helemaal niet ken.

Görliz overdondert mij. Ik had niet zo’n grote, zo’n fraaie oude stad verwacht. Ik ben er tegen één uur, een mooi moment voor een pauze. Op een groot middeleeuws plein. Ik kijk mijn ogen uit.

Daarmee ben ik ook aan de grens met Polen. Een land waar ik nooit heb gefietst. Ergens wil ik het graag aan mijn lijstje toevoegen. Maar ik heb zo mijn bedenkingen. Niet alleen dat ik het coronabeleid niet ken en ook niet zoveel zin heb om met andere valuta in de weer te gaan.

Het is hoe de Poolse regering democratie en rechtsstaat afbreekt. Het zijn de anti-LHBTI-zones. Ik denk terug aan de date die ik ooit had met een vrouw die een bijzondere interesse had in de Poolse geschiedenis, maar zei: Als zwarte vrouw ga ik daar gewoon maar niet op vakantie.

Natuurlijk steunen lang niet alle Polen dit. Wellicht is het ook hier maar een minderheid die de hard-rechtse denkbeelden koestert. Maar ik ben niet het soort tourist dat denkt: Ik ben wit, heb een Nederlands paspoort, wat zou ’t. Het laat me gewoon niet los.

Ik besluit om wel een stuk aan de overkant van de rivier te fietsen, maar zonder te pauzeren en bij de volgende brug weer terug te gaan. Meer dan dat voelt niet goed.

De eerste kans hiertoe zie ik echter over het hoofd, want eigenlijk zou ik dan bij Görlitz direct de brug over moeten. Er is daar een flink stuk fietspad op de rechteroever van de Neiße. Maar bij het vinden van de officiële fietsroute let ik niet goed op en dan is het te laat.

Het is niet te missen dat dit een grensrivier is. Er staan grote vierkante grenspalen in de kleur van de vlag aan beide kanten van de rivier. Het voelt een beetje ongemakkelijk voor mij. Ik heb het vaker gezegd, ik ben een antinationalist. Ik ben tegen grenzen. Een grens is een denkbeeldige lijn die jurisdicties van elkaar scheidt en het is de taak van politici om zaken bestuurlijk en juridisch zo af te spreken dat burgers er zo weinig mogelijk van merken.

Maar nu is de grens heel zichtbaar en ik merk dat ik mij er minder vrij door voel. Waar ik in het Nederlands-Duitse grensgebied puur uit nieuwsgierigheid kijk naar verkeersborden en bedrijfsnamen om te zien in welk land ik ben, voelt de overkant van de rivier nu bijna als ontoegankelijk terrein.

Later zal dit nog erger worden. Ik zie dan bruggen over de Neiße die lang geleden verwoest zijn, en nooit gerepareerd. Soms is er dorp na dorp na dorp geen manier om naar de overkant te komen.

En is het is zo’n mooie rivier. Smal, kronkelend, diep uitgesleten in het land. Oevers vol bomen en struikgewas. De ruggegraat van een groen, lieflijk, rustgevend landschap.

En dat is nog niets in vergelijking met wat ik te zien krijg wanneer bij Ratzdorf de Neiße uitmondt in de Oder. Deze rivier is groter, breder en werkelijk adembenemend. Grote delen zijn niet ingedijkt, en waar dat wel zo is zijn de uiterwaarden vaak woest en ongerept.

Maar het noodlot slaat toe. De batterijen van mijn Garmin gaan leeg, en wanneer ik ze vervangen heb, start hij niet meer goed op. Alle data is weg. Ter plekke probeer ik een andere μSD-kaart, een factory reset, eindeloos aan- en uitzetten. Maar het helpt niets.

Uiteindelijk geef ik het op en fiets zonder navigatie verder. Op een rivierdijk verdwaal je niet snel tenslotte. Ik probeer te focussen op de omgeving, want die is te mooi om te missen. Erg lukken doet dat natuurlijk niet, ik pieker over oplossingen, over hoe het verder moet met mijn reis. En ik ben natuurlijk gewoon boos. Dit is al de tweede keer dat op reis een Garmin mij in de steek laat. En het is al zeker tien jaar bekend dat de software van Garmin instabiel en verwijtbaar slecht is, zonder dat het bedrijf dit eens grondig aanpakt.

Zo rond half vijf kom ik langs een minicamping speciaal voor fietsers: de Radlerhof. Een grasveld direct aan de dijk, met een soort snackbar, een speeltuin en een grote partytent. Er is heel goed nagedacht over wat fietsers nodig hebben. Overdekte picknicktafels. Hekken van dikke houten balken om je fiets tegenaan te zetten. De schuur waar het sanitair in zit, heeft een grote open ruimte om fietsen droog te stallen. Veel stekkerblokken om je apparatuur op te laden. Een goede fietspomp. Ligstoelen, tafeltjes, bankjes.

Lang sta ik te twijfelen, het is nog zo vroeg om te stoppen. Maar dan bedenk ik dat ik vanmiddag toch niet meer zal genieten van de omgeving, met dat gepieker over de kapotte GPS. Beter stop ik vroeg en besteed mijn tijd aan een oplossing.

Ik loop naar de snackbar en meld me aan. Zet mijn tent op, ga douchen en neem dan een alcoholvrije weizen. Ondertussen komen er meer en meer fietsers aan. Uiteindelijk zullen er enkele tientallen fietsers hier de nacht doorbrengen, op dit kleine veld.

Met mijn bier ga ik aan één van de overdekte picknicktafels zitten. Opnieuw probeer ik de Garmin te reanimeren. Uiteindelijk krijg ik hem zover dat-ie de kaart weergeeft. Maar zodra ik een track wil oproepen, loopt hij weer hopeloos vast.

Wel een kaart, geen routes. Verre van ideaal, maar ik kan er thuis mee komen. Het is beter dan niks. Ik stop het apparaat in mijn tas en drink de, inmiddels lauwe, tweede helft van mijn bier op.