Het is dit jaar niet gelukt om een grote fietstocht tot een goed einde te brengen. Het lag niet aan mijn lichaam. Ik was zo sterk als in 2018 en 2019, de jaren die ik als mijn piek beschouwde. Mijn materiaal was ook prima, mijn fiets is wellicht oud, maar nog steeds betrouwbaar. Ook het weer leverde mij geen streken. Het probleem was mentaal. Mijn brein kon het niet aan. Na ruim twee weken was ik mentaal compleet uitgeput. Alles voelde onmogelijk, ik kon nauwelijks nog een beslissing nemen.

Natuurlijk, corona geeft stress. De telkens wisselende regels in de diverse landen maakten het niet beter. Anderhalf jaar lang moest ik thuis werken en zag m’n collega’s nauwelijks. De al jaren voortslepende situatie met de creep in mijn woongroep beleefde een dramatische ontknoping. Allemaal zaken die mentale energie vreten. Meer dan ik dacht. Maar dat beantwoordt nog niet de vraag waarom de weldadige stilte van het Grote Noorden dit keer niet weldadig was.

De reden daar voor zit er in dat ik dit voorjaar eindelijk de echte oorzaak van mijn psychische problemen heb aangepakt. Zoals sommige lezers van dit blog weten, ben ik geboren en opgegroeid in een christen-fundamentalistisch gezin. Ik weet al heel lang dat niemand daar onbeschadigd uit komt, maar ik was altijd een beetje weggelopen voor de vraag hoe diep die wonden nu echt zijn. Tot dit jaar. Ik kreeg de diagnose PTSS.

Opgroeien in een fundamentalistisch gezin betekent dat alles voorwaardelijk is. Alles staat of valt met de goedkeuring van God. De zelfbenoemde vertegenwoordigers van god, welteverstaan. Vanaf het begin van je bewustzijn weet je dat al. Ook de meest basale emotionele behoeftes die je hebt als kind: warmte, genegenheid, liefde, geborgenheid. Ook daarvoor gelden strenge, vaak onmogelijke en bijkans tegenstrijdige voorwaarden. Voordat je naar de kleuterschool gaat, heb je al eens gezien hoe iemand verstoten werd.

Je leert er mee leven. Je moet wel, je weet niet beter als kind. En ook als volwassene leef je alsof elk moment alles weg kan vallen. Je zegt, denkt, doet, of zelfs voelt een keer iets verkeerds en iedereen kan je in de steek laten. Je weet niet beter.

De menselijke geest is sterk en flexibel. Het blijkt mogelijk om op deze manier een ogenschijnlijk stabiel leven te leiden. Wanneer er liefde, warmte en geborgenheid is, is dat fijn. Maar altijd staat je koffer klaar. Je voelt dat het elk moment afgelopen kan zijn en dan heb je alles paraat om alleen door te gaan.

Mijn psycholoog wees me er op dat dit niet houdbaar is als je gelukkig wil zijn. Die basale emotionele behoeftes verdwijnen niet als je geen kind meer bent. Ze verdwijnen ook niet als je hebt leren leven zonder dat ze bevredigd worden. Elk mens heeft ze. Daarom vroeg ze mij om die emotionele behoeftes te erkennen, ze te gaan voelen. En ze kwamen, en hoe. Er kwam een half mensenleven aan eenzaamheid boven.

Zo’n achterstand haal je niet in binnen een paar maanden. In tijden van corona. Tijdelijk het deksel er weer op doen bleek ook een illusie.

Tegen de tijd dat ik dit besefte, fietste ik al in Lapland. Had ik een rustdag in een dorp waar een handjevol mensen zich de tering verveelt en waar ‘savonds een biertje drinken een illusie bleek. Ik had meer dan ooit menselijk contact nodig, maar er waren alleen bomen. Niet eens rendieren.

De dam bezwijkt op de Poolcirkel. Ik plaats daar een foto van mezelf op Twitter. Het driejarige dochtertje van mijn vrienden in Boekelo, ze heeft mij misschien zes keer gezien in haar leven, is blij met die foto. Ze is dol op mij, weet ik inmiddels.

Ineens dringt het door. Een mens geeft om mij. Zomaar. Zonder mitsen en maren, zonder complexe voorwaarden, zonder tegenprestatie.

Het huilen houdt pas op als ik de bebouwde kom van Rognan bereik. Blijkbaar moest ik hiervoor naar de Poolcirkel fietsen.