De schemering is vergevorderd. Met een aardewerk mok oploskoffie zit ik aan een picknicktafel voor een halfopen hut die een keuken bevat. Vanaf de andere kant van het veld klinken stemmen van scouts. Het is windstil, droog, halfbewolkt. Een open plek midden in het bos naast een oude boerderij. Konijnen scharrelen over het gras.

Een kampeerplaats zoals je ze niet vaak treft. En ook hoe ik hier gekomen ben is een bijzonder verhaal.

Een verhaal dat begint aan de Bodensee, op de dag dat het noodweer in de Alpen zal toeslaan. Noodweer waar ik waarschijnlijk een onschuldig staartje van zal meekrijgen. Waar ik waarschijnlijk wel heel nat van zal worden.
Als ik vertrek is er nog niets aan de hand. Er schijnt zelfs een zonnetje, half getemperd door lichte wolken. De dorpen en fietspaden waar ik gister nog de zenuwen van kreeg, zijn op dit tijdstip vrijwel stil. Her en der zitten wat vroege vogels te ontbijten, er zijn wat hardlopers, iemand laat z’n hond uit.

Als ik uitzicht heb over het meer, geeft het mij nu wel de rust die ik nodig heb. Net als het landschap waar ik later in terecht kom. Heuvels met akkers, weilanden en veel bos. Het wordt stiller en minder bewoond. Op de wegen zijn nauwelijks voertuigen. Boven het land hangt een strakgrijze lucht die echter niet dreigend is, hoewel daar straks toch de troep uit moet komen.

En het lijkt dan ook te gebeuren. De regen begint net als ik in een klein stadje voorbij de bakker fiets. Het lijkt me een goed idee om nog even koffie drinken nu ik nog droog ben; een pauze terwijl je nat bent, betekent over het algemeen vooral dat je afkoelt in plaats van opwarmt.

De regen is alweer afgelopen als ik verder ga. Tot nu toe kom ik er goed mee weg.

De route gaat het Zwarte Woud in. De heuvels zijn hier steil en prachtig groen. Het betekent stevig klimmen, vaak over gravel. Ik kom steeds meer tot rust. Ik merk dat het omgooien van de plannen en het vluchten voor het noodweer geestelijk het nodige van mij gevraagd heeft.

De regen zet toch door. Niet heel hard en ook niet continu, maar de regenjas komt tevoorschijn en de camera gaat veilig in de tas.
Dat laatste vind ik eigenlijk nog het vervelendst, want het landschap wordt mooier en mooier. Dorpjes en gehuchten bestaan vooral uit oude huizen van hout en natuursteen. Koeien en paarden grazen op kleine weilanden tussen het bos. Her en der is een groot berghotel in traditionele stijl. En in de verte, waar ik naartoe fiets, is blauwe lucht. Ik kan het bijna niet geloven, maar het is er echt.

De weg naar die blauwe lucht is lang en heeft hindernissen. De klims worden langer en zwaarder. Eentje eindigt op een mountainbikepad dat ik nu te glibberig vind voor een steile afdaling op slicks. Naviki hanteert blijkbaar een brede definitie van ‘dagelijkse fietsroute’. Ik ga weer terug, moet een flink eind omrijden, maar dan wordt het droog.

Als ik daarna weer hoogte heb gewonnen, breekt de zon door. Het dringt tot me door hoe ongelooflijk mooi het Zwarte Woud is, en wat een fijn fietsgebied het is met al die rustige weggetjes en steile klims. En ik besef ook dat ik zonder het noodweer en andere tegenvallers nooit hier zou zijn geweest. Het Zwarte Woud zat niet in mijn route, en ik had er ook nog nooit aan gedacht bij het plannen van mijn reizen. Alsof ik het bestaan van het Zwarte Woud was vergeten.

Over asfaltweggetjes van nauwelijks een auto breed, kom ik op een heuveltop waar weinig bomen staan. Ik krijg een prachtig uitzicht naar het westen. Dan begint een serie lange afdalingen door het bos. Waarom ben ik nooit eerder hier gaan fietsen, vraag ik me af. Het is mooier dan de Ardennen, en niet heel veel verder weg van Nederland.

Ik heb het vaak gezegd, en ik zeg het opnieuw: Fuck vliegvakanties. Europa is zo divers en zo adembenemend mooi, je krijgt het in geen vijf mensenlevens uit. Ik ben nu ruim tien jaar door Europa aan het fietsen, en ik val nog steeds van de ene verwondering in de andere.

En zo eindig ik deze dag in Freiburg, waar een zeer comfortabele camping op loopafstand van de oude binnenstad ligt. Freiburg, waarvan me iets bijstond dat het een leuke stad was. Ik besluit daarom uit eten te gaan, en dan ontdek ik hóe leuk. Een prachtige oude binnenstad, veel studenten, een levendige maar ontspannen sfeer. Ik eet veganistisch in een hippe bar, drink een paar biertjes in een andere.

Het is zelfs zo leuk dat ik besluit een dag te blijven. Nu is dat deels ook noodgedwongen: Ik heb geen plan voor na Colmar, ik moet mijn lakenzak en nog een paar dingen repareren en mijn fietskleding kan ook wel een wasbeurt gebruiken. Het is al half vier als ik in de stad ben. Maar toch heb ik nu wat meer tijd om Freiburg te bewonderen.

Ik eet in een minder hip, maar eigenlijk veel gezelliger café-restaurant. Ik zit op de eerste verdieping naast een open raam terwijl buiten de regen vrijwel loodrecht naar beneden valt. Via Twitter krijg ik van Eric Plankeel, een andere fietsreiziger, berichtjes binnen over hoe het noodweer huishoudt in de Alpenregio. Ik heb de juiste beslissing genomen. Hier krijg ik nu een bui en voor morgen staat 30 mm regen op de planning, maar gevaarlijk zal het niet worden.

Na het eten neem ik nog een Weizen en droom wat voor mij uit. Dan is het tijd om afscheid te nemen van Freiburg. Het regent niet meer als ik naar de camping  loop. Ergens moet ik wachten op een stoplicht. Aan de overkant is een groot muziekcafé. Het ziet er vrij alternatief uit. Zal ik?

Eenmaal binnen baal ik dat ik dit pas op de valreep ontdek. Het is een onvervalste altotent, met goede muziek, baarden van voordat het hip was, mooie meiden in zwarte topjes achter de bar en de lucht van verschraald bier en mensen die te weinig douchen. Precies wat een mens nodig heeft. Ik neem toch nog een biertje en vermaak me vooral met het luisteren naar de muziek.

Ruim voor de wekker word ik wakker van regen op de tent. Flinke regen. Ik heb het grafweer aardig weten te ontwijken, maar nu krijg ik dan toch ook mijn portie. Ik pak de tassen in, trek m’n regenjas aan en breek de tent af. Snel laad ik alles op m’n fiets en ga dan naar de verblijfsruimte om te ontbijten.

Er zitten twee jonge vrouwen, vermoedelijk studentes, en een stelletje van mijn leeftijd, ook met koffie en ontbijt. Als ik goed en wel zit, komt er nog een vrouw binnen, een heel mooie vrouw in een dikke trui en met een grote rugzak. Ze gaat bij de andere vrouwen aan de tafel zitten, maar zoekt contact met mij. Vraagt of ik even op haar spullen wil passen, terwijl dit zo’n camping is waar ze het er nu nog over hebben hoe vier jaar geleden een jongetje de brandweerauto van z’n buurmeisje afpakte. Daarna glimlachen we naar elkaar en dan besluit ik om er toch nog maar een dagje Freiburg aan vast te plakken.

Oh nee, natuurlijk doe ik dat niet! Ik denk: Dag mooi meisje, auf wiedersehen, ik ga de hele dag door de stromende regen fietsen richting Joost-mag-weten-waar!

Ik ben flink natgeregend en al bijna in Frankrijk als het tot me doordringt. Ik had op dat moment met een bloedmooie vrouw door Freiburg kunnen slenteren. Wat een lul ben ik soms. Ook dit begint een terugkerend thema te worden in mijn reisverhalen: Een leuke vrouw ontmoeten en pas vijftig kilometer verder beseffen wat er gaande was. Maar zo tenenkrommend als dit geval was het nog nooit.

Het zou een terechte straf zijn geweest als de regen de hele dag zo door zou zijn gegaan. Maar Aphrodite heeft de weergoden ook niet aan een lijntje en om een uur of twee wordt het droog. Ik ben dan inmiddels in de Vogezen. Een groot deel van de route volgt een spoorbaan. Maar in de buurt van Mittlach begint het klimmen. Voorbij dit dorp is een heel mooie, lange klim door het bos die voor een groot deel met de granny moet. Helaas blijkt dan Naviki hier weer dezelfde fout heeft gemaakt: de weg houdt op, er gaan alleen bospaden door die eigenlijk alleen met een onbepakte mountainbike zijn te doen.

De omweg is dit keer een stuk langer. Om vier uur sta ik aan het begin van een col waarvan ik het vermoeden heb dat het een vrij grote is. Ook hier val ik in herhaling blijkbaar.

Maar mooi is hij wel. En het klimmen gaat een stuk beter. Meestal zit ik op 14 hoogtemeters per minuut, soms 13, maar af en toe moet ik bewust gas terugnemen omdat ik weet dat ik bij 15 of 16 mezelf opblaas op langere klims.

Op 1183 meter bereik ik de col. Na nog honderd meter klimmen kom ik op het hoogste punt van de bergpas. Ja, dat vond ik ook wat vreemd. In elk geval is het landschap nu open en heb ik een weids uitzicht over de omringende bergen. De hemel is nog steeds gesloten en lagere wolken hangen tegen de bergtoppen aan.

De afdaling begint langzaam. Vrij snel kom ik bij een splitsing waarbij ik niet goed weet welke kant ik op moet. Ik zie waar de oorspronkelijke route verder gaat, maar die vertrouw ik niet meer zo. Bovendien is het inmiddels al zo laat dat ik mijn overnachtingsplek moet gaan kiezen. Het kost me tien minuten voordat ik heb uitgevogeld hoe de wegen en bergpassen lopen, en waar ik moet zijn voor een camping.

De weg die ik vervolgens op ga, is de beroemde Route des Crêtes. Deze blijft lang op hoogte. Na enkele kilometers van kleine stukjes op en neer, kom ik bij de eerste wolk, wat dus dikke mist betekent. Bij de grens van de wolk zie ik opeens twee figuren uit de mist opdoemen en voorbij razen. Wielrenners die er blijkbaar niet aan gedacht hadden om verlichting mee te nemen. Ik ben blij dat ik die wel heb en stop even om de boel aan te zetten.

De mist geeft een bijzondere sfeer aan het landschap. Ruiger en desolater. Wat voor mijn huidige gevoel ook rustiger en vriendelijker betekent.

Via een zijweg ga ik naar beneden, naar La Bresse waar ik wil overnachten. Ik arriveer op een heel redelijk tijdstip, maar ben te moe om zelf te koken. In het plaatsje is maar één eettentje open, de rest lijkt te wachten op het wintersportseizoen. Maar de pizza is uitstekend, met goed klaargemaakte verse groenten.

Tijdens het eten besef ik pas hoe moe ik ben. De toestanden van de afgelopen dagen hebben mij meer uitgeput dan de kilometers. Als ik terug ben op de camping, kan ik niet meer schrijven. Ik maak een mok kruidenthee met heet water uit de afwasruimte en staar naar de sterren. Totdat ik ook dat niet meer volhoud en ga slapen. Mijn wekker zet ik wat later.

Opnieuw wekt regen op de tent mij. Maar tegen de tijd dat ik alles heb ingepakt, is het alweer voorbij. Ik bepak mijn fiets, ga naar de receptie om mijn chocoladebroodjes af te halen en neem er meteen koffie bij. Terwijl ik ontbijt zet ik de gedownloade tracks van de Groene Route naar het Zuiden op m’n GPS. Dat gaat via het micro-SD-kaartje dat ik in een kaartlezer steek, dat vervolgens via een USB-otg-adapter in m’n telefoon steek. Een omslachtige route die nodig is omdat de fabrikanten en programmeurs van smartphones die dingen nog steeds benaderen als een telefoon met extra functies in plaats van als een draagbare computer met een telefoon-app. Maargoed, het werkt.

Twitteraar en roeifietser Maas-Maarten had mij de Voie Verte aangeraden als route richting Remiremont. Dit is een oude spoorlijn tot fietspad omgebouwd. Na verloop van tijd kom ik er bijna vanzelf op terecht, en dan gaat het hard. Het is een verademing om zonder al te veel gedoe door te kunnen trappen en kilometers te maken in westelijke richting. Bij Remiremont raak ik de route helaas kwijt en verdwaal zelfs. Het kost me veel tijd om de weg naar Epinal te vinden tussen alle wegen die voor fietsers verboden zijn.

Wanneer ik de route eenmaal heb, schiet het wel weer op. De weg loopt min of meer parallel aan de autoweg, en is daardoor lekker rustig. In Epinal zelf neem ik een koffiepauze. De lucht is inmiddels betrokken, maar het is nog net warm genoeg om buiten te zitten.

Vanuit Epinal volg ik het Vogezenkanaal. Hier loopt een fietspad langs, vermoedelijk het oude jaagpad, net als bij de Belgische kanalen die ik vorig jaar volgde. Opvallend hoe smal het kanaal is en hoe kort de sluizen. Er vindt nog steeds beroepsvaart plaats op dit kanaal, maar aan het formaat van de scheepjes kun je zien dat dit een overblijfsel is van lang vervlogen tijden. Het kan hoogop rendabel zijn omdat de schepen allang zijn afgeschreven, maar zelfs daar twijfel ik aan met al die sluizen.

Charmes is het stadje waar ik de Groene Route zal oppikken. Het is al halverwege de middag als ik daar eindelijk aankom. Tegen die tijd is het regenachtig, en als ik de stad binnenrij, krijg ik meteen een lekke band. Dit keer is het gelukkig gewoon een scherp steentje en als het gefikst is, ga ik de route naar het zuiden op.

Het is een route die lekker doorrijdt door een golvend en groen landschap. Aanvankelijk zit ik op wat grotere wegen, maar wanneer Charmes ver genoeg weg is, gaat het over kleine asfaltweggetjes door het agrarische land. Een mooi en rustig landschap.

Als na verloop van tijd de regen doorzet, begin ik te twijfelen of ik wel moet gaan kamperen die avond. Ik ben nog steeds moe, heb niet zo’n zin in het geklooi met natte kleren op een camping die daar wellicht geen voorzieningen voor heeft. Wellicht wordt het tijd voor een hotel.

Maar ondanks de praktische overwegingen, is dit landschap in de regen wel heel mooi. Het is precies wat mijn vermoeide brein nu nodig heeft. Ik laat het op me inwerken en geniet er van.

Ik kom langs piepkleine dorpen en gehuchten. Verder lijkt het gebied nauwelijks bewoond. Het is zo leeg dat ik me zelfs een beetje zorgen begin te maken of er wel een overnachtingsplek langs de route is. De GPS geeft niks aan. Grotere plaatsjes zie ik ook niet. En het lijkt ook nog niet droog te worden.

Ik maak met mezelf een deal dat ik vanaf half zes het eerste het beste hotel mag nemen. Is het tegen die tijd droog dan mag een camping ook. Vanaf zes uur zal ik van de route af gaan wijken als ik in de buurt van een grotere plaats kom.

Om vijf uur heb ik nog steeds niets gezien. Om half zes ook niet, maar is het in elk geval min of meer droog. Om kwart voor zes zie ik dat ik een groter plaatsje nader, waar zelfs een camping is. Ik heb me dan al zo op een hotel zitten verheugen dat het me niet aantrekt, maar ik ben in elk geval gered.

Om kwart over zes fiets ik Darney binnen. De camping vind ik niet, en het hotel blijkt afgebrand. In een bar-tabac vraag ik om informatie. De man achter de toonbank steekt een heel verhaal af, wat er op neerkomt dat hij hier niet woont en dat ik het maar bij de bakker moet vragen. Het meisje bij de bakker is al aan het schoonmaken en negeert me aanvankelijk straal, maar wil daarna wel uitleggen dat ik beter naar Vittel kan fietsen, 20 kilometer verderop.

Ik doe nog een poging de camping te vinden, en dat lukt. Alleen blijkt die niet meer in gebruik. Alles is dicht en afgesloten. Zelfs stiekem kamperen gaat niet lukken, er is geen water meer.

Intussen ben ik een halfuur verder. Het begint laat te worden. Ik kan niet veel beters bedenken dan de route verder volgen richting de eerste grote plaats. Dit wordt een latertje en ik ben er niet blij mee.

Een paar kilometer buiten het dorp kijk ik nogmaals op de GPS en dan zie ik toch nog een camping, diep in het bos. Even later zie ik zelfs bordjes. Die dan maar volgen, iets anders zit er niet op.

Ik fiets het bos in over een weg waar nooit iemand lijkt te rijden. Kilometers lang zie ik niets dan bomen. Na een afdaling kom ik bij water en daar staan wat oude huizen. Het ziet er uit alsof de oorspronkelijke bewoners zich hier wilden verstoppen voor de buitenwereld.

De weg maakt een grote U-bocht en gaat dan weer omhoog. Ergens daar, midden tussen de bomen, staat een kerk. In het niets. De bomen groeien vrijwel tegen de muren aan. Hij is vrij groot en nog verdwaalder dan het kerkje op dat industrieterrein bij Delfzijl. Er staat een hek voor met een waarschuwing voor instortingsgevaar, en een ander bord waarop ik de woorden ‘eglise arboretum’ lees. Een paar honderd meter verder zie ik een enorme boom waar ik als leek niets anders dan een reuzensequoia in kan zien.

Nog weer een stukje verder is de grote open plek in dit mysterieuze bos waar dit verhaal mee begon.