Ergens noord van Aarhus moet ik in een andere wereld terecht zijn gekomen. Misschien was het wel bij het veerpontje over het Randersfjord dat beweerde het enige kabelveer van Denemarken te zijn. Of wellicht was het één fjord noordelijker, waar ik in het stadje Hadsund koffie dronk.
In ieder geval merkte ik daar al een paar dingen op die anders waren. Het koffiehuis was van een weinig zeggende, staal-en-goedkope-bakstenenarchitectuur, maar was binnen stijlvol ingericht met mooie schilderijen aan de muur. Het keek uit over een pleintje dat ook in de zuidelijke helft van Noorwegen had kunnen liggen. De dames die er werkten waren bijzonder knap, wat vreemd is voor Denemarken. Het is niet aardig om te zeggen, maar Deense vrouwen zijn meestal niet moeders mooiste. De beroemde Scandinavische schoonheden vind je in Zweden en vooral Noorwegen, zeker niet in Denemarken.
Het waren details, maar hoe noordelijker ik kwam, hoe meer het land begon te voelen als het Scandinavië zoals ik het ken.
De route boog terug naar de kust. De kleinschaligheid die mij op Fyn zo had getroffen, was hier ver te zoeken. Bij een saai dorpje vol rode huizen bereik ik de kust. Ik volg de kustweg naar het noorden, een weg die meer een bosweg is. Zowel links als rechts zie ik zanderige grond met veel naaldhout. Slechts een heel enkele keer kan ik door het bos heen de zee ontwaren.
De plaatsjes die ik passeer zijn geen echte dorpen, meer verzamelingen van lage, bungalowachtige huizen. Vaak uitgevoerd in roodgeverfd hout. Er is nauwelijks iets te zien van economie, geen winkels, geen bedrijven, maar ook geen strandhoreca die je verwacht bij vakantiehuizen aan zee.
Eigenlijk is er hier helemaal niks. Bos, zee, en doodse bungalows.
Bij de veerpont over het Limfjorden is het tijd om een kampeerplaats te vinden. Er zijn er drie vlakbij, dus ik krijg keuzestress. Daarvan word ik snel afgeleid door een lekke band, mijn vierde deze vakantie. Als ik de boel gefikst heb besluit ik de dichtstbijzijnde camping te nemen. Alleen is die dicht, in tegenstelling tot de informatie van internet en GPS. Ik pak de veerpont naar de overkant en kom er achter dat de andere twee ook dicht zijn.
Ik weet niet wat me overkomt. Tot nu toe was vrijwel alles open tot minstens eind oktober. Maar hier is het seizoen volledig afgelopen. Er is niemand meer.
Naast de derde camping zie ik wat mensen zitten bij wat een geïmproviseerde horecagelegenheid lijkt. Ik laat mijn fiets er even heen rollen om te vragen of zij een idee hebben van hoe het met de camping zit.
De geïmproviseerde horecagelegenheid blijkt een visvijver te zijn. In een eigenlijk niet zo grote vijver wordt enorm veel vis gekweekt en als je per uur betaalt mag je er vissen met je hengel. En natuurlijk bier kopen bij de kiosk.
De dame die de baas is over dit geheel, komt op mij af. Wat een mooie vrouw. Ben ik echt niet ongemerkt overgestoken naar Noorwegen? Ze weet niet hoe het met de camping zit maar vraagt wat ik nodig heb. Ik leg uit dat ik volkomen tevreden ben met een plek voor mijn tent en een douche. Dat blijkt ook hier te kunnen. Er staan wat hutjes om de vijver en er is een toiletgebouw. Voor dertig kronen ben ik klaar.
Pas uren later besef ik dat ik waarschijnlijk ook zo’n hut had kunnen huren. Tja.
Het is snel geregeld. Ik zet mijn tent op, douche, kook voor het eerst sinds de oversteek van de Elbe op mijn benzinebrander en dan sta ik daar aan die vijver. Er is verder niemand. Alle hutjes zijn leeg. De kiosk is dicht.
Ik besluit tot een avondwandeling. Eerst gaat het over het fietspad naast de hoofdweg. Hoewel ik midden in het dorp moet zijn, lijkt het alsof ik door bos loop. Af en toe zie ik een huis, slechts zelden brandt er licht.
Ytterhogdal, zo voelt het. Of Åsele. Ik liep daar ‘savonds over straat, en hoewel ik voelde dat er mensen achter die gevels woonden, leek het uitgestorven. Het was doodstil, niets of niemand bewoog. Af en toe zag ik tussen de lamellen door een TV bewegen.
Zo was het hier ook. Lapland in een dorp van vakantiehuizen op 57 graden noorderbreedte.
Ik vond de Havnvej en liep deze in, in de hoop de zee te zien. Het begon zachtjes te regenen. Aan het eind van de weg was niets van een haven, alleen een parkeerplaatsje. Vanaf dat punt was er een duinengebied met duinen van nog geen meter hoog. Ik zag helmgras en vuurtorens. Ergens moest de zee zijn, maar het was blijkbaar geen wilde zee. De dijken en strandwallen die nodig zijn om het land te verdedigen tegen de Noordzee waren er niet. Het landschap leek meer op de oever van een meer in het laagland.
Ik stond stil en negeerde de regen. Voor mij een onbetekenend strookje zand tot aan de zee, achter mij een groepje huizen voor wie het woord “overstroming” volkomen onbekend was. Wat een onwaarschijnlijk landschap.
Ik zette de GPS aan. De wandelpaadjes stonden uiterst nauwkeurig op de kaart. Gebeurt er dan echt nooit iets aan deze kust?
Terug aan de visvijver ging ik zitten op een bankje en nipte aan mijn akvavit. Ik probeerde terug te halen wat ik allemaal had gezien de afgelopen twee weken. Het was overdonderend. Van de IJsselmeerkust tot de bodden, van de Duitse klifkusten tot de verdedigingswallen van Kopenhagen. Travemünde, Rügen, Helsingborg, de brug naar Mon, het gecondenseerde coulissenlandschap van Fyn, en nu dit weer. En dan straks de Wadden waar het eigenlijk allemaal om begonnen was.
Deze reis is geen sportief hoogstandje. Ik zoek niet een uiterste van het continent op. Maar zittend aan dit kleine watertje besef ik dat ik een lange tijd nodig zal hebben om te verwerken wat ik in deze paar weken te zien krijg.