Het zat er natuurlijk in dat de plakker niet zou houden. Met verkleumde vingers geplakt en geen droge draad aan het lijf om de binnenband af te vegen. Nog voordat ik mijn achterwiel weer op z’n plek had, zag ik de voorband opnieuw leeglopen. Dat waren drie lekke banden op hetzelfde moment. In de regen, langs een drukke weg waar vrachtwagens onophoudelijk langskwamen met hun jankende geluid.
Ik wil dit niet, sprak ik hardop. Alsof ik daarmee wereldnieuws verkondigde. Elke fietser zou hier strontchagerijnig van worden. Waarom pak ik niet gewoon de trein naar huis.
De tweede plakker hield het gelukkig tot aan de camping. Daar aangekomen ging alles voorspoedig. De douche was warm, m’n kleding kon direct in de wasmachine, het stadje bleek op loopafstand. Ideaal voor een rustdag.
Een rustdag is iets waar ik altijd naar uitkijk. Een beloning voor een week hard fietsen. Schone kleren, uitslapen en wat mensen om mij heen. In de praktijk valt het altijd een beetje tegen, je hebt op zo’n dag toch een heel programma van wassen, klein onderhoud aan de fiets, inkopen doen voor de volgende dag. En ik ben meestal zo moe dat ik pas aan het eind van de middag een beetje kan gaan genieten.
Gistermiddag had ik eigenlijk geen zin in een rustdag. Mijn lichaam had het nodig, dat voelde ik wel. Maar het kon me niet meer schelen. Ik wilde weg. Naar huis. Weg uit dit kloteland waar het lijkt of ze split op fietspaden strooien omdat punaises te duur zijn. Weg van die fietsroutes die op willekeurige plekken veranderen in modderbaden voor mountainbikers.
Je moet je vijanden weten te kiezen. Daarin lijk ik behoorlijk gefaald te hebben ditmaal. Ik vecht tegen de verkeerde vijanden. Ik ben als de bokser die ontdekt dat hij tegen muggen moet vechten, de wielrenner die er achter komt dat de 700 hoogtemeters van de koers uit louter verkeersdrempels bestaan.
Vanmiddag liep ik door Thisted, zoals dit stadje heet. Bandenplakkers had ik na een flinke zoektocht gevonden bij een supermarkt. Dat was best belangrijk, want ze waren op. Enigszins gerustgesteld liep ik nog een blokje om. Ik kwam bij het station uit. Er stonden twee dieselboemeltjes van Arriva. Zo te zien met ruimte voor fietsen. Dat kan ik morgen ook nog doen, dacht ik. Dan ben ik maandag thuis. Een paar dagen uitrusten en dan weer aan het werk. Je moet toch wat als het fietsen niet gaat.
Ik besefte dat ik mijn vijand gevonden had. Het is de trein naar huis. Die kaartjesautomaat waar ik slechts mijn pinpas in hoef te steken om al mijn problemen op te lossen. Dat is mijn vijand.
Een vijand is pas een vijand als je er niet zomaar van wint. Op het moment dat ik dit schrijf, ben ik er niet van overtuigd dat ik ga winnen. Ik kan ziek worden. Mijn fiets kan een defect krijgen dat ik niet onderweg kan repareren. Er kunnen belangrijker zaken gestolen worden dan een batterijlader. De volgende aanrijding kan heel anders aflopen.
Dan verlies ik. Overmacht. Niets aan te doen.
Waar ik wel wat aan kan doen, is zorgen dat ik die trein niet in wil. Dat ik blijf verlangen naar de kilometers langs de kust. Ook als ik straks nog weer een nieuw plaksetje moet kopen. Als het steeds moeilijker wordt om een kampeerplaats te vinden. Als ik bedenk dat ik toch handschoenen en winterbroek had moeten meenemen.
De beste methode hiervoor is kijken. Kijken naar het landschap, de bijzondere gebouwen en houten schepen in de haventjes. En in mijn geheugen kijken. De herinneringen bovenhalen aan dat prachtige gebied dat nog moet komen, waar ik zo lang niet geweest ben. De Halligen. De Vuurtoren van Westerheversand. De strandtenten die op palen een kilometer uit de kust van Sankt Peter-Ording staan. Tönning, Greetsiel, Nieuwe Statenzijl. De kwelders met de domme schapen en wolken van steltlopers. De platen en eilanden die bij helder weer als dunne strepen boven de horizon zweven.
Naar het zuiden moet het! Snel, naar de Ho Bugt! Waar de enige treinen op de smalspoortjes naar de Halligen rijden. Waar de enige kaartjesautomaten bij de terminal van de veerboot staan.
Het is zaterdagavond. Straks ga ik een flinke pizza eten. Dan nog even de route voor morgen maken en dan naar bed. Ik wil winnen.