Ik herkende het geluid onmiddellijk, ook al had ik het nooit eerder gehoord. Het was in mei 2009, vlak bij de grens tussen Duitsland en Denemarken. De eerste keer dat ik een spaak brak. Het overkwam me nog twee keer, totdat ik in Trondheim het wiel opnieuw liet spaken.
Sindsdien heb ik het geluid veel te vaak gehoord. Drie van de vier reizen sinds de Noordkaap had ik last van brekende spaken. Om gek van te worden. En ook dit keer is het weer raak. In de etappe door de Alpen waren er twee gesneuveld, allebei in het voorwiel, aan de kant van de remschijf. Blijkbaar zijn die lange steile afdalingen teveel. Daarna bleef het gevreesde ‘pang!’ uit, totdat ik bijna door de grote bergpassen van Noorwegen heen was. Met alleen nog Trollstigen te gaan brak nummer drie. Daarmee was ik door de helft van mijn reservespaken heen.

Spaakbreuk is heel vervelend, maar met dit wiel nog meer. De velg is namelijk zo’n nieuwe A23 van Velocity. Op papier een geweldig ding. Licht, sterk, stijf. Alleen is hij ontworpen voor tubeless gebruik en daar begint de ellende. Banden komen alleen met veel pneumatisch geweld op hun plek. Zoveel dat het eigenlijk niet te doen is met een handpompje. Elan had het doenbaar gemaakt met een speciaal velglint, alleen na een paar keer oppompen van de band en een paar duizend kilometer schoof het lint van z’n plek. Bij elke nieuwe spaak moest ik meerdere gaten afplakken met stukjes duct tape. En dan minstens 350 slagen pompen voordat ik überhaupt verder kon.

Ik was ongeveer halverwege de reis. Had nog de helft van mijn reservespaken en de moordende afdalingen waren voorbij. Wellicht zou ik het halen tot thuis. Maar toen ik een lekke band kreeg door het verschoven velglint begon ik wel erg naar een nieuw voorwiel te verlangen. Misschien kan ik het laten opsturen naar Bodo, daar kom ik sowieso langs.
Iets wat ik spontaan weer vergat toen ik na een mooie en snelle rit Brekstad bereikte, de plaats van mijn tweede rustdag in Noorwegen. Ik was in mijn hoofd veel meer bezig met de planning van de komende dagen.

Die planning is nogal belangrijk op dit traject. Ik ging namelijk de Rv17 fietsen, de kustweg naar het noorden. Er zitten zeven veerboten in, met soms krappe aansluitingen en ingewikkelde dienstregelingen. Bij een slechte planning sta je uren te wachten en vaak moet dat buiten, in weer en wind.
Het spel met de veerboten begint de derde dag na de rust. Ik kampeerde zo’n twintig kilometer zuid van de eerste. Daarna had ik genoeg tijd om in een niet uitputtend tempo naar de tweede te fietsen. En daar is dan een moeilijke aansluiting met de derde veerboot, 17 kilometer verderop. Op weg naar de Noordkaap had ik deze net aan gehaald in een race tegen de klok waar ik eigenlijk niet meer geheel van herstelde in de dagen erna.
Als ik de veerhaven nader, weet ik nog niet helemaal zeker of ik het opnieuw ga proberen. De aansluiting missen betekent uren wachten. Dan kan ik die dag ook niet door naar Nesna, het plaatsje waar ik goede herinneringen aan heb. Maar ik wil mezelf niet weer zo kapot rijden.
Eenmaal aan boord weet ik dat ik het wel ga doen. Ik ben sterker dan toen. Mijn fiets is sneller geworden, mijn bagage lichter. Het enige is dat het wat harder lijkt te waaien. Ik eet mijn boterhammen en pomp mijn achterband op. Het moet gewoon kunnen.
Ik zal niet zeggen dat het moeiteloos gaat. Natuurlijk is 17 kilometer in 35 minuten met bagage en tegenwind geen makkie. Maar het lukt en ik heb zelfs nog een minuut of vijf over. En vooral, ik voel me niet gebroken. Het ging gewoon goed.
Aan boord ontmoet ik een paar Spaanse fietsers die van Trondheim naar Tromso rijden. Aardige lui, we kletsen wat over de route en het fietsen in Noorwegen. Ik vertel dat ik om kwart over zes de veerboot naar Nesna wil halen, dat moet makkelijk kunnen. 71 kilometer in drie uur. Bij de drukte van het van boord gaan verlies ik ze uit het oog zonder een goede reis te wensen. Jammer, want ik ga er van uit dat ik ze niet meer zie.

Het tempo is meteen hoog. De omgeving is prachtig en de zon schijnt volop. Uiteraard komt de gedachte boven om te proberen een veerboot eerder te halen, maar dat zet ik snel uit mijn hoofd. Twee van die tijdritten op een dag is echt teveel van het goede.

En dan is daar opeens weer dat gevreesde geluid. Ik weet onmiddellijk dat het niet iets anders is. Geen stuk staal waar ik overheen reed, niet een voorwerp in de ketting. Weer een spaak.
Het gebeurt gelukkig precies bij een bushalte, zodat ik wat ruimte heb naast de rijbaan. Aanvankelijk lijk ik mazzel te hebben, deze spaak kan ik vervangen zonder de remschijf te demonteren. Maar terwijl ik dat doe breekt een tweede spaak. En nu moet de schijf er wel af.
Ik vloek, maar ben ook een beetje berustend. Gewoon niet zeiken maar snel sleutelen, dan haal je die veerpont wel. Ik vervang de spaken, haal de ergste slag uit het wiel, plak wat gaten in het velglint af.
En dan komen de 350 slagen. Iets meer zelfs, de band heeft kapsones vandaag. Bij het verwijderen van de pomp gaat het ventiel uit de binnenband los zodat het nog een keer mag. En nog een keer. Nu zet ik met de Gerber het ventiel met veel geweld zo vast dat hij nooit meer los kan. Het is me sowieso een raadsel waarom dat ventiel verwisselbaar is. Een binnenband kost vijf euro en je gooit ze zelden weg omdat het ventiel stuk is.
Als ik voor de derde keer de band opgepompt heb, komen de Spanjaarden mij achterop. Ze stoppen om te vragen wat er is. Een van de twee houdt mijn wiel vast terwijl ik de laatste slagen er in pers.
Direct daarna gaat de binnenband met veel lawaai lek en hoor ik opnieuw het geluid. Drie gebroken spaken en een lekke band in één sessie. En ook nu moet de schijf er weer af.
Ik zeg tegen de Spanjaarden dat ze beter door kunnen rijden en begin met het monteren van de laatste reservespaak. Als ik voor de vierde keer de band heb opgepompt bel ik Elan. Dit kan zo niet langer. Er moet gewoon een sterker wiel komen met een normale velg. Geen enkele andere oplossing is acceptabel. Een andere oplossing is eigenlijk niet eens een oplossing.

Maar ik wil wel naar Nesna. Op dat moment weet ik nog niet helemaal waarom, maar mijn gevoel zegt dat ik die avond in Nesna moet komen en dat dan daar het nieuwe wiel heen moet. Het is nog 45 kilometer en ik heb nog iets meer dan twee uur voor de veerboot van kwart over zeven, de laatste die mij op een beschaafde tijd in Nesna kan brengen. Ik maak tempo, maar rij wel voorzichtig. Ik wil niet nog een keer komen te staan.

Op de brug bij Sandnessjoen haal ik de Spanjaarden weer in. Ik vertel ze dat er een oplossing in de maak is en dat ik naar Nesna ga. Zij houden het op Levang, de veerboot halen ze toch niet. Ik neem afscheid en wens ze een mooie reis.
Het wiel houdt het. De laatste vijftien kilometer van de rit zijn prachtig door het licht van de laagstaande zon in mijn rug. De veerboot haal ik ruim, ik moet zelfs een flinke tijd wachten.
Aan boord ga ik bovenin zitten. Ik kijk uit het raam. Hier ga ik minstens drie dagen doorbrengen. Het is een mooie plek. En, zo realiseer ik me, het is een van de weinige plekken aan mijn route met een heel goede camping op loopafstand van het dorp en de supermarkt. Als je dan toch ergens moet stranden met een kapotte fiets, doe het dan in Nesna.
En dan staan de Spanjaarden voor mijn neus. In de laatste seconde zijn ze hijgend aan boord gekomen. Ook zij hebben goed gescoord in het spel van de veerboten.

Inmiddels heb ik twee dagen doorgebracht in Nesna. Zo’n beetje alles wat ik wilde doen is klaar en ik ben goed uitgerust. Wat dat betreft komt het niet slecht uit, de ideale plaats voor rust, halverwege de reis. Het weer is fantastisch, dankzij een koude noordenwind die alle wolken weg heeft geveegd. Ik wil heel graag verder, maar het had allemaal een stuk slechter gekund.

Nooit, nooit zal ik weer op reis gaan met een onderdeel in mijn fiets of uitrusting waar ik ook maar de geringste twijfel over heb. Want ik had tijdens mijn stressperiode vlak voor vertrek wel degelijk gelijk toen ik het niet zag zitten met dit wiel. Een beetje meer vertrouwen in mijn ervaring en intuïtie had een hoop gedoe gescheeld.