Cieux heet het dorp. Ik heb er niets bijzonders aan kunnen ontdekken. De enige reden dat ik het plaatsje nog lang zal herinneren, is dat ik daar op een bankje zat bij te komen van een bezoek aan Oradour-sûr-Glane.

Ik had er over gelezen, filmbeelden van gezien. Onvoorbereid was ik niet. Alleen tussen de ruïnes staan is anders. Op de stenen staan waar 72 jaar geleden onschuldige burgers hun laatste passen maakten, waar gek geworden soldaten met hun zware laarzen rondbanjerden op zoek naar bloed om te vergieten.

Toen ik van Oradour naar Cieux fietste, deed ik dat met gierende honger. Ik had eten in mijn tas maar kon niet stoppen. Ik vluchtte weg van deze vreselijke plek. Alsof de nazi’s daar nog steeds waren met hun mitrailleurs en hun woede over de invasie in Normandië.

De nazi’s die Oradour-sûr-Glane uitmoordden, zijn niet meer. Een groot deel stierf zelf binnen een paar weken in de slag om Normandië. Mijn wegvluchten was een irrationele, primitieve reactie. Maar deze was zeker versterkt, misschien wel veroorzaakt doordat het kwaad is teruggekeerd in Europa. Ook hier in Frankrijk, waar regeringsleiders de grondwet buiten werking willen stellen om moslims uit het openbare leven te kunnen drukken. In Duitsland, waar de afgelopen jaren honderden racistische moorden gepleegd zijn. In Nederland, waar de grootste partij in de peilingen een verkiezingsprogramma heeft dat in niets afwijkt van de propaganda van de oorspronkelijke nazi’s.

Ik eet een perzik en een chocoladebroodje, en kom langzaam bij van het meest emotionele moment van mijn driedaagse tocht van de Garonne naar de Loire. Een tocht die sowieso niet heel gemakkelijk was.

Het navigeren van papier ging me opnieuw wonderlijk goed af, dat wel. Ondanks de groffe schaal rij ik vaak over kleine wegen zonder te verdwalen of buitensporig veel tijd kwijt te zijn aan de juiste weg zoeken. Soms zit ik zelfs op fietspaden, zoals het prachtige pad langs het kanaal waarover ik Meilhan-sûr-Garonne verlaat. En als ik dan toch op een drukke weg terechtkom, is het maar een klein stukje voordat ik weer op een traject terecht kom dat ik deel met anderhalve auto en een vrachtwagen.

Maar de hitte begint me te veel te worden. Eten kost moeite, en aan het eind van de middag word ik misselijk van water drinken, terwijl ik niet eens kan urineren omdat al het vocht als zweet mijn lijf verlaat. De eerste dag kies ik daarom voor een hotel in het prachtige Marthon. Een mooi, oud en lichtelijk oubollig hotelletje met vijf kamers. Ik ben de enige gast voor de nacht.


Voor het avondeten ben ik bepaald niet de enige. Er is een etentje voor een grote groep downies met hun begeleiders. Veel werk voor het echtpaar dat met z’n tweeën dit hotel bestiert. Maar het lukt ze om daarnaast voor mij een prima vegetarische maaltijd te maken. Het is een leuke sfeer en ik kom bij van de warme dag in een heerlijk koele slaapkamer.

De tweede dag is die van het bezoek aan Oradour waar dit bericht mee begint. Een dag die ook fysiek zwaar is, al maak ik relatief weinig kilometers. Nog voor de lunch is het al erg warm. De tweede helft van de middag zou ik volgens de kaart min of meer een rivier moeten volgen, maar daar klopt niets van. De weg gaat over of langs de top van de heuvels, met veel korte steile klims en nauwelijks schaduw. Mijn water krijgt de temperatuur van lauwe thee. Ik drink maar mijn maag wil het niet meer.

In 2013 fietste ik wekenlang met dergelijke temperaturen, en kon het prima aan. Ik zette bijna elke dag een dikke tweehonderd op de teller en voelde me alleen maar sterker worden. Mijn lichaam is er heel beroerd aan toe dit jaar. Ik ben ronduit zwak.

Aan het eind van de dag wordt het dan toch vlakker en schaduwrijker. Ik eindig op de camping van Mortmirillon. Een gouden greep. Mijn tent staat aan een rustig kabbelend beekje. Er is schaduw en de voorzieningen zijn bijna op Scandinavisch niveau: Goede plekken om te zitten, goed sanitair en een fijne verblijfsruimte. En dat voor drie euro.

Ik kook mijn pasta en eet extra zout, in de hoop dat het werkt tegen de misselijkheid.

In de verblijfsruimte ontbijt ik de volgende ochtend. Met koffie uit de automaat. Op het terras, in de schaduw. Ik maak al m’n kleingeld op en geniet van de rust.

Er komen wolken die dag. Af en toe is er zelfs geen blauw meer te zien. Een verademing.

De route is ook prettig. Rustig, veel mooie plaatsjes en toch rijdt het lekker door. Halverwege de middag breekt het dan toch weer open en keert de warmte terug. Maar ik heb er geen last meer van. De koelere uren en het zout hebben geholpen.

De laatste tientallen kilometers heb ik een stevige wind in de rug en voel ik me sterk genoeg om er flink gebruik van te maken. Meestal zit ik in de hoogste versnelling die m’n derailleur wil pakken.

De middag is nog niet om als ik de Loire bereik. In Amboise, een bijzonder stadje waar ik vroeger met mijn ouders en zus geweest ben. Er stond me bij dat de sfeer bijzonder is, maar nu ik er ben laat mijn geheugen me in de steek. Er zijn vrijwel geen herinneringen meer. Blijkbaar te lang geleden, en is er te veel veranderd. En het was ook in m’n tienerjaren, sowieso een periode waar ik niet graag aan terugdenk.

Maar voor nu is dat onbelangrijk. Ik trakteer mezelf op ijs, een biertje en een etentje bij een fijne pizzeria. Het voelt fijn hier. Ik ga hier een paar dagen rust nemen, en dan door naar Normandië, om via de kust naar huis te fietsen.

Normandië. Waar de sporen van D-Day nog steeds zichtbaar zijn. Nu ik dit schrijf, besef ik dat het thema van deze reis is omgeklapt van pelgrims naar de Tweede Wereldoorlog.