Eén col nog. De Col de Mont Cenis. Dan zou ik in Italië zijn. Het was niet eens een heel zware, ik zou zo’n zeshonderd meter moeten klimmen. Maarja, die voorderailleur. Mijn provisorische oplossing werkte min of meer, maar de echte reparatie diende zo snel mogelijk plaats te vinden. Doortrekken naar Italië zou betekenen dat ik pas na zevenen zou arriveren. En dan nog de kabel vervangen. Ik moest maar accepteren dat het een kort dagje zou worden.

Vlakbij was een camping. Het was pas vijf uur en ik was erg laat vertrokken. Ondanks de beklimming van de Col de l’Iseran en het vinden van een nieuwe kabelset voelde het erg onbevredigend. Ik wilde de verloren tijd inhalen. Nu zou dat het beste gaan als ik zo snel mogelijk die voorderailleur op orde had, maar het gevoel zei iets heel anders.
Het bleek een goedkope maar zeer luxe camping. Het sanitair was vrij nieuw en heel mooi uitgevoerd. Er was dan weer geen scheiding van mannen en vrouwen, gek genoeg.
Minder aangenaam was het feit dat iemand zijn hond had laten schijten, vlakbij de plek waar ik mijn tent wilde opzetten. Een fietsschoen is lastig schoonmaken, kan ik je verzekeren.
De reparatie verliep gelukkig soepel, waardoor ik al vrij snel aan mijn vrije avond kon beginnen. Ik maakte een wandelingetje door het dorp en keerde terug naar de camping, om een biertje te drinken in de bar.
Jawel, deze camping heeft een bar. Met heel veel soorten bier. Misschien wel het best gesorteerde biercafé dat ik ooit in Frankrijk ben tegengekomen.
Alleen was het leeg. De barman trachtte de tijd door te komen met het draaien van zeikerige Franstalige hiphop, maar het hielp niet erg. Hij verveelde zich danig. Ik had ook niet de indruk dat de luide muziek veel klanten zou trekken, dus in die zin hielp het ook niet.
Maargoed, er was bier, een stoel en een stopcontact, dus ik ging toch maar zitten om mijn telefoon te laden en mijn foto’s door te kijken. Ik probeerde de herinneringen aan de mooie klim te laten zegevieren boven de deceptie over de verloren halve dag. Inspiratie om te schrijven had ik niet.
Het werd dus de vijftiende juli dat ik Italië bereikte. De dag begon met een klim, vanaf de poort van de camping ging het alleen maar omhoog. Dat is niet fijn warmdraaien. In mijn herinnering is dat in Noorwegen zelden het geval. Vermoedelijk omdat de campings daar meestal aan het fjord liggen, en je dus eerst een stuk vlak rijdt voordat je de berg over gaat naar het volgende fjord.
Een klein uur had ik nodig om boven te komen. Het was al flink warm, en de tweede helft werd ik begeleid door een wolk vliegen. Dat stoorde mij echt. Pas vlakbij de col werden ze door een koel windje weggeblazen. Vanavond echt even mijn fietskleding uitspoelen, misschien helpt het.
Wat zeker hielp, was de afdaling. Aanvankelijk vielde snelheid nog mee, omdat ik langs een meer fietste. Ik moest af en toe zelfs een stukje klimmen. Maar ik was wel blij dat ik mijn jasje had aangetrokken. De afdaling was koud.
Hij was ook heel lang. Aan de Italiaanse kant is de helling veel langer, en hij bevat ook veel straffere bochten. Mijn remmen hadden het zwaar. Bij elke bocht schreeuwde de voorrem het uit. Ergens moest ik zelfs een langzame auto inhalen, omdat anders de boel oververhit zou raken. Dat was best een spannende manoeuvre, het moest direct na een bocht met veel bijtrappen, anders liep ik teveel kans op tegenliggers.
Beneden in het stadje was ik even aan rust toe. Van de klim was ik wel hersteld, maar die dikke 1500 meter afdalen had veel van mijn zenuwen gevergd. Ik draaide een zijstraat in en ging zitten op een bankje om wat boterhammen te smeren.
Wat een andere sfeer hier. Andere bouwstijl, andere winkeltjes. Meer mensen op straat. Een tengere blondine in politieuniform fietste op haar gemakje langs, tip-top verzorgd met haar dienstpistool in een smetteloos witte holster op haar heup. Ze stopte bij een zebrapad om een paar voetgangers over te laten steken en meteen even een praatje te maken.
Ondertussen at ik me scheel aan het brood dat ik net nog in Frankrijk had gekocht. Terwijl ik bij het ontbijt gegeten had tot ik er bijna misselijk van werd.
Ik ben geen fan van Frans brood. Het zal wel lekker en culinair verantwoord zijn, maar als fietser heb ik er niet veel aan. Voedzaam en gemakkelijk naar binnen te werken, dat zijn de primaire vereisten voor al het eten. Klinkt boertig, maar ga maar eens duizend kilometer fietsen in een week.
De uren hierna fiets ik langs de voet van de Alpen. Net als in Frankrijk wisselen grotere doorgaande wegen en kleine kronkelweggetjes elkaar af. Het schiet lekker op. Meestal rij ik dik in de dertig kilometer per uur. Prettig, want het zint me nog steeds niet, die vertraging. Een groot deel van de voorsprong die ik in de eerste week heb opgebouwd, ben ik kwijtgeraakt aan een kabeltje en incorrecte trackinformatie.
Opnieuw trap ik in de val van mezelf arm rekenen. Zelfs in de meest conservatieve berekening zit ik ruim boven de planning, en over de hele reis gerekend hoef ik maar één kilometer per dag meer te fietsen om de vertraging van gisteren te compenseren. En toch twijfel ik aan mezelf en aan de hele onderneming. Met 1800 kilometer op de teller in anderhalve week.
Na de koffiepauze gaat het beter. Geheel volgens voornemen bestaat deze pauze uit twee espresso en een grote portie ijs in een barretje in een dorpje waarvan ik de naam alweer vergeten ben. Ik besef dat de kilometers goed komen vandaag en dat ik langs de Elbe en in Denemarken ook terrein heb waarin het vlot zal gaan. Het komt wel goed.
Langs de grotere wegen zie ik trouwens regelmatig prostituees. Dat heb ik nog nooit eerder meegemaakt op fietsvakantie. Ik weet dat we niet spastisch moeten doen over dit verschijnsel, maar echt prettig voel ik me er niet bij.
Aan het eind van de middag kom ik weer in de heuvels terecht. De klims zijn kort maar steil en opnieuw wil de ketting alleen na langdurig onderhandelen op de granny. Mijn water is bijna op en ik heb nog steeds geen supermarkt gevonden. Afgezien van een rol koekjes is mijn eten op.
Het loopt tegen vijven. Een uur geleden dacht ik nog dat ik gemakkelijk vijftig kilometer zou maken voordat ik zou neerstrijken op een camping, maar nu begin ik te twijfelen. Waarom zie ik toch geen winkels in die dorpjes? En heb ik eigenlijk al ergens een camping gezien?
Ik stop in de schaduw en bekijk mijn opties. Langs de route is een camping, maar die is vlakbij. Dan maak ik weinig kilometers en heb ik niks te eten. Alle andere zijn veel te ver weg en ook nog eens fors naast de route.
Het kost veel tijd om te accepteren dat ik geen andere optie heb. Zeker vijf minuten zit ik in de berm te vloeken. Het wordt weer een te korte dag. En ik moet hopen op een pizzeria in de buurt.
Het is niet anders. Ik ga verder.
Het eerste dat ik tegenkom is een lange tunnel die verboden is voor fietsers. Zonder een alternatief. Ik besluit er schijt aan te hebben en rij door. De tunnel is rustig, vlak en goed verlicht. Het verbod slaat nergens op.
Camping is een groot woord. Een verzameling oude caravans, de meeste met hout omtimmerd. Een hut van sloophout die voor receptie door moet gaan, en bovendien gesloten. Ik hoor wel wat stemmen van het terrein af komen, maar ik heb er geen goed gevoel over. Dit wordt niks. Al was het maar omdat ik nog steeds geen eten heb.
Ik kijk nogmaals op de GPS. Ik kom sowieso langs een stadje. Of dat voor winkelsluitingstijd is kan ik niet inschatten, maar in het ergste geval neem ik een hotel. Alles beter dan dit geklooi. Avontuur is mooi, maar niet op een lege maag. Ik rij verder. We zien wel.
Een stukje verderop is een vriendelijk dorpje. Met een parkeerplaats voor campers. Er is ook een openbaar toilet bij waar ik nieuw water haal. Dat probleem is in ieder geval opgelost.
Ik speel met de gedachte om hier mijn tent op te zetten. Het is een fijne plek. Het is mooi ingericht. Het voelt gewoon goed.
Alleen dat eten. Ik rij een rondje door het dorp. De mensen op straat begroeten mij, maken opmerkingen over mijn fiets. Het is hier echt fijn.
En er is een alimentari. Alles om een goede pastamaaltijd te maken. Het is duidelijk, ik blijf hier. Dan maar wassen bij een kraantje en mijn tent op een plek die daar niet helemaal voor bedoeld is. In mijn eentje vlak naast de weg, zichtbaar voor iedereen. Er zijn heel wat gebieden waar ik dat niet zou durven. Maar hier wel.
Bij mijn rondje door het dorp heb ik een bar gezien. Misschien is die nog open straks. Dan heb ik een echte espresso in plaats van oploskoffie. Na het eten breek ik meteen mijn brander af, ik word hier toch maar opgegeten door de muggen. En die espresso lonkt.
De bar was nog open. Hij is nu, maandagavond half elf nog steeds open en het halve dorp zit er. Ik spreek geen woord Italiaans en ik zit op mijn telefoon te typen, maar ik ben een gast en geen buitenstaander. Het is zo gezellig dat ik eigenlijk niet weg wil.
Ik ben vandaag niet zo ver gekomen als ik hoopte. Maar als straks mijn tent er nog staat is dit de leukste kampeerplek van mijn reis.