Het plan was nog niet volgroeid, toen ik na anderhalve dag in Troyes mijn tent opdoekte. Delen van het plan zweefden al rond in mijn hoofd en ontwikkelden tentakeltjes waarmee ze naar elkaar reikten. Er was La Gabriëlle, de mooie rustige minicamping richting de Belgische grens. Er was die keer dat ik in vier dagen van Troyes naar Delft was gefietst, toen ik enerzijds mezelf uit de naad had getrapt, maar anderzijds ook op een diep punt van m’n burnout zat. Er waren vrienden die op de route woonden, maar er op maandag niet waren. En ik wist dat ik in principe in één dag door de Ardennen heen zou kunnen komen met de route die ik had.

Maar het hele plaatje drong nog niet tot me door. Ik nam koffie bij m’n ontbijt, las het nieuws op Twitter, bekeek de route nog een keer en zo was het na negenen dat ik eindelijk op de fiets lag. Iets waar ik later spijt van zou krijgen.

Dit deel van de route had ik dus al eerder gefietst. Ik graaf in mijn geheugen naar beelden van toen. Deels zoek ik naar herkenning, maar deels ook om te zien hoe snel ik ga ten opzichte van de vorige keer. Langzaam begin ik te vermoeden dat het de vorige keer alleen de laatste helft snel ging. En dat het flink minder ver is naar Boekelo dan naar Delft.

Tegen het eind van de ochtend is de hemel dichtgetrokken. Het begint te spetteren als ik langs een dorpscafé fiets. Ik herken het. Hier heb ik toen ook koffie gedronken. Ik ga naar binnen en zie dat er weinig veranderd is. Of de rij sexy damesslipjes boven de bar er toen ook al hing, weet ik niet meer. Ik vraag me af of er ooit een groepje vrouwen in dit dorp zal zijn, dat eist dat er ook een herenonderbroek wordt toegevoegd.

Ik vraag me ook af hoe laat ik hier zat, die vorige keer. Volgens mij was het veel later. Ik had uitgeslapen in Troyes. Ergens eind van de middag had ik in een dorpje boodschappen gedaan en toen besloot ik om snoeihard te gaan fietsen zodat ik op La Gabriëlle kon overnachten. Waar ik pas heel laat aankwam. En de volgende dag ook pas weer laat weg was.

De andere gast van het café spreekt mij aan. Hij spreekt redelijk Engels en vertaalt alles wat ik zeg voor de barman. We hebben een gezellig gesprek, dat natuurlijk vooral over mijn reis gaat.

Het is weer droog als ik verder ga, maar dat duurt niet lang. De regenbuitjes komen terug en worden steeds hardnekkiger. Het is te warm voor een regenjas, ik laat me natregenen en hoop dat het weer droog wordt voor het einde van de dag.

Vroeg in de middag herken ik het dorpje waar ik boodschappen deed. Ik loop voor op het schema van de vorige keer. Ruim. En morgen ga ik niet pas aan het eind van de ochtend op pad. Plus dat Boekelo een halve dag fietsen scheelt met Delft. Bij elkaar is dat een dag winst. Het kan in drie dagen. Als ik hard fiets en geen tijd verspil.

En hard fietsen doe ik. Nu ik dit doel heb, krijg ik vleugels. Of het nu regent of weer even droog is, ik trap door. Ik let op mijn cadans, op eten en drinken. Alles waar ik slordig in was geworden, doe ik nu heel precies. Dit moet gewoon lukken.

Er komt een traject dat ik niet herken. Een slingerende weg door een bebost dal, gevolgd door een lange, flauw klimmende weg door het bos, zo recht als een laserstraal. Het komt me zo onbekend voor dat ik het idee krijg dat de route veranderd is in de tussentijd. Zal je altijd zien, heb je een plan gemaakt, zit je elk stukje herinnering uit je geheugen te peuteren, is de route niet meer dezelfde.

Maar dan zie ik bordjes en monumenten die verwijzen naar de Eerste Wereldoorlog, en dan begint het te dagen. Het is wel dezelfde route, alleen was ik toen nog niet zo bezig met die oorlog, en was het een beetje langs me heen gegaan.

Andere dingen vallen nu ook meer op hun plek. De dorpjes die ik passeer, de onverwacht steile klimmetjes die me toen zo martelden vlak voordat ik La Gabriëlle bereikte. De camping waar ik nu om vijf uur langs fiets. Die er nog mooier en knusser uit ziet als de vorige keer, alleen is er nu geen haar op m’n hoofd die er over peinst om in de remmen te knijpen.

Vijf uur is normaal gesproken de tijd waarop ik mijn overnachtingsplek ga uitzoeken. Alleen vandaag niet. Ik ben te veel bezig met kilometers maken. Ik moet verder. Hoe en waar ik eindig vandaag kan me niet veel schelen, ik heb tenslotte ook genoeg regen gehad om een hotelpuntje te mogen verzilveren. Ik was laat op pad, ik mag best even doortrekken tot half acht.

Alleen kom ik dan terecht in het grensgebied tussen België en Frankrijk. En daar is niet veel. Een paar slaperige dorpjes, maar geen campings of hotels. Ik zal echt een stuk België in moeten, vermoedelijk minstens tot Orval. En de tijd tikt door.

Ideale omstandigheden voor een lekke band, en die komt dan ook. Terwijl ik de binnenband verwissel, hoor ik achter me onweer losbarsten. En dan kan ik de oorzaak van het lek niet vinden. Opgejaagd door de donder pomp ik de band op en ga verder. Het eerste het beste hotel ga ik nemen.

Alleen dat hotel komt niet. Mijn GPS geeft een hotel in Orval als dichtstbijzijnde, en daarna een camping in Florenville. Het gaat al richting acht uur als ik bij de splitsing ben tussen de wegen naar beide plaatsen. Orval is het dichtsbij, dus daar ga ik eerst heen. Wanneer ik het dorp in fiets, rij ik door een gemeen gat en voel dat de band weer lek is. Extra reden om voor een hotel te gaan, dan kan ik op m’n gemakje de oorzaak zoeken en de binnenbanden plakken.

Het hotel bestaat niet meer. Vlakbij is een B&B, maar daar kan ik niet eten of zelf koken, niet met m’n bankpas betalen en niet voor acht uur ontbijten. Ik pomp vijftig slagen in m’n band en ga richting Florenville.

Dat is uiteraard heuvelop, onderweg moet ik twee keer pompen, maar het is gelukkig nog steeds droog. Vanuit het dorp moet ik een steile weg af naar de rivieroever waar de camping ligt. Een afdaling die nogal griezelig is met een band waar nauwelijks nog druk in zit.
Het is geen plek die ik aanraad. Groot, vervallen, voornamelijk stacaravans. De doucheruimte is vreselijk vochtig en ik heb geen idee hoe ik m’n kleren droog moet krijgen. Voordeel is wel dat ik in de kantine een pizza kan eten en daar maak ik dankbaar gebruik van. Het is al te donker om gemakkelijk te koken, en zo kan ik de binnenbanden plakken terwijl ik op m’n eten wacht.

Uiteindelijk vind ik een opslaghok voor brandhout waar ik mijn kleren te drogen kan hangen, maar gezien de nevel die er hangt hoop ik niet meer dan dat ze op deze manier niet gaan stinken. Bij het licht van mijn koplamp vind ik het minuscule glasscherfje dat de lekken heeft veroorzaakt. Enigszins gerustgesteld val ik in slaap.

Niet voor lang helaas. Een stel dronken kerels komt terug uit het dorp en schreeuwt de hele boel bij elkaar. Ze klinken agressief en ik ben allang blij dat ze niet over mijn tent struikelen. Als ze eindelijk stil zijn, en ik net weer slaap, komt er onweer. Mijn tent houdt het goed, maar ik ben bang dat mijn kleding wegwaait.

Om zes uur gaat de wekker. Het regent dan niet meer. Sterker nog, het ziet er naar uit dat het een zonnige dag gaat worden. Buiten mijn tent zie ik voor het eerst waar ik gekampeerd heb. Het is een prachtig plekje aan de rivier. Zo jammer dat zo’n mooie plek verprutst wordt aan dronken eikels en achterstallig onderhoud.

Mijn fietskleding blijkt niet weggewaaid, maar is nog nat. Ik neem het mee naar de doucheruimte waar ik mijn lenzen in doe. Daar vallen mij de radiatoren op, die allebei op nul staan. Ik draai een kraan open en zowaar, de radiator wordt warm. Ik hang mijn kleding er over en ga ontbijten.

Met droge kleren ga ik de Ardennen in. Opnieuw probeer ik te herkennen waar ik fiets. Aanvankelijk is dat lastig, de nevel maakt het landschap zo anders dan toen. Ik weet dat ik de dag na La Gabriëlle ben geëindigd in Bastogne. Vanuit Bastogne was ik vervolgens tot ruim noord van Maastricht gekomen. Vanuit Limburg zou het nu een dag fietsen zijn naar Boekelo.

In mijn hoofd wordt Bastogne nu de maat der dingen. Hoe laat ik daar ben, gaat bepalen of ik zondagavond in Boekelo kan zijn. Hoe laat was ik vertrokken de vorige keer? Ik weet nog dat ik de stad in was gegaan om te eten en om een biertje te drinken in een café waar een keiharde rockband speelde. En ik was als laatste fietser weg van de camping, tot mijn schande.

Om tien uur zie ik op een kleine weg de eerste wegwijzer naar Bastogne. Om half elf zie ik bij uitzoomen op de GPS de wegen convergeren tot die typische zevensprong die de stad tot de hoofdprijs maakte bij het Ardennenoffensief. Even voor elf uur rij ik de stad binnen en ga zitten voor koffie. Ik besef dat ik de facto een dag voorloop op de vorige keer.

Na de crêpe en de koffie dwing ik mezelf om nog een koffie te nemen. Een pauze van twintig minuten is over het algemeen weinig effectief; je lichaam herstelt nauwelijks, maar het kost tijd en je hebt toch de zware benen bij het weer op gang komen. Veertig minuten is eigenlijk het minimum.

Als ik in de rij sta voor de tweede koffie, spreekt een Duitse motorrijder me aan. Hij is onder de indruk van mijn fiets en nog meer wanneer ik vertel wat voor tocht ik aan het maken ben. Dan vraag ik wat hij doet dit weekend, en hij vertelt dat hij naar Spa gaat voor de Formule 1-race die daar blijkt te zijn.

Na Bastogne gaat de route eerst over een Ravel, een fietspad over een oude spoorlijn. Schiet lekker op natuurlijk, en ook daarna blijft de route aanvankelijk vrij licht, omdat hij langs een beek door het bos gaat. Maar in de Ardennen duurt dat natuurlijk nooit lang en dan komen de bekende Ardennenklimmetjes. Zelden hoog, vaak wel steil en weinig constant. Soms door het bos, soms door weilanden waar de zon genadeloos schijnt.

Bij Stoumont zit de grootste klim van deze route. Tot aan het dorp is hij vrij steil, daarna vlakt hij iets en gaat de Hoge Venen over. Ergens aan het begin gaat m’n water op en dus neem ik pauze bij de bakkerij die precies naast de afslag naar de hoogvlakte zit. De rest van de klim is daarna een makkie.

Bij de afdaling komt de motorrijder weer terug in mijn gedachten. Formule 1 in Spa. Nu. Spa. Waar ik nu in de buurt ben. Het kwartje valt. Bijna alle Ardennenroutes gaan door Spa. Mooie stad, mooie omgeving. Alleen tijdens een Formule 1-race kun je het vergeten om er doorheen te fietsen. Dan heb ik een omweg nodig en daarvoor wil ik niet terug naar Stoumont hoeven.

Ik ga in de ankers, pak mijn telefoon en begin te zoeken op Osmand waar ik ben en hoe het verder gaat. Een wielrenner ziet mij als een dolle over m’n telefoon vegen, mindert vaart en vraagt bezorgd of alles goed is. Nadat ik hem bedankt heb, zie ik dat deze route west van Spa blijft. Opgelucht fiets ik verder.

Bij Dolhain schakel ik van de pelgrimsroute over op de route naar Boekelo. Ik weet dan dat ik morgen nog slechts tweehonderd kilometer hoef te fietsen naar mijn vrienden. De grote klims zijn voorbij, het gaat netto naar beneden richting Zuid-Limburg. Het zijn nu vooral nog wegopbrekingen en de onwaarschijnlijk slechte wegen van Belgisch Limburg die hinderen en vertragen. En toch nog één gemeen typisch Limburgs klimmetje; de Kruishoeveweg. Zo aan het eind van deze dag lukt die niet meer zonder m’n granny.

De laatste etappe begint weer nevelig. Maar dit keer na een goede nachtrust en met fietskleding die al droog was. Ik ben vlot op weg maar krijg opnieuw een lekke band waarvan ik de oorzaak niet kan vinden. Ditmaal blijft de andere binnenband gelukkig heel. Maar de winst van het vroege opstaan ben ik goeddeels kwijt.

Na een vroege koffiepauze in Asselt krijg ik een flow die soms overgaat in tijdrijderstrance. Ik rij snel en constant, laat me weinig afleiden door slechte wegen en andere hindernissen. Ik wil deze driedaagse netjes afmaken, zonder laat aan te komen, zonder hongerklop of overmatige vermoeidheid.

De route gaat deels door Duitsland, deels door Nederland. Het valt op hoe gering de verschillen eigenlijk zijn. Noord van Venlo kan ik niet zien wat Nederlands is en wat Duits. Ruim voordat ik Twente bereik, zit ik al in een coulissenlandschap. Grenzen zijn verzinsels.

In het tweede traject door Duitsland kom ik bij een grote rivier. Pas bij de brug besef ik dat het de Rijn is. Terugkijkend zie ik dat dit de rivier van deze reis is. Het was de eerste die ik overstak, ’s ochtends bij Kinderdijk. Het was de rivier die ik volgde naar het zuiden en waarlangs ik met de staart tussen de benen de Alpen weer verliet. De rivier die Vogezen en Zwarte Woud scheidt. En waarlangs ik volgende week het laatste stuk naar huis zal fietsen.

Om kwart voor zes arriveer ik bij café De Buren in Boekelo. Mijn vrienden zitten hier de binnenkomers op te vangen van de Zeshonderd van Boekelo, een brevet dat ditzelfde weekend gereden wordt. Het is heerlijk om ze weer te zien. Maar het duurt een douchebeurt, een maaltijd en een biertje voordat ik weer spraakzaam ben. Deels is dat vermoeidheid, maar ik merk ook dat ik het praten een beetje ontwend ben na een kleine maand alleen reizen met slechts af en toe een beleefdheidsgesprekje over mijn reis en mijn fiets. Ik denk niet dat dat erg is.

Die nacht slaap ik in een bed.