De aluminium buis zat al op z’n plek in de bovenkant van de tent. Ik hoefde hem alleen nog met zijn uiteinde in het oog te steken, tien haringen in de grond te prikken en de tent zou staan. Maar ik twijfelde. Ik hield even stil, en hoorde de snelweg. Ik keek om me heen, naar het sfeerloze grasveldje waar niet eens een plek was om te zitten. Naar de vaste gasten die er uitzagen alsof ze het hier al twintig jaar niet naar de zin zaten te hebben. Ik haalde de tentstok er weer uit en stopte alles terug in de tas. Ik ging ergens anders heen. Dit voelde niet goed.

Het was maar een tussenstop op weg naar de Waddenzee. Maar ik dacht terug aan mijn mislukte rustdag in Frankrijk, en wist dat ik ook voor één nacht mijn gevoel moest volgen.
Zeker op dit punt in mijn reis. Sinds ik in de Cevennen besloot noordwaarts te gaan, had ik verlangd naar de Waddenzee, naar dat mooie, rustgevende gebied. Kort voordat ik na een middag fietsen door de Duitse en Nederlandse veenkolonieën Bad Nieuweschans bereikte, was ik tegen het natuurgebied De Bovenlanden aan gefietst. Ik had even de tijd genomen om er naar te staren.

In een eerder verhaal van deze reis noemde ik het Waddengebied ‘het kleine Noorden’. Een handigheidje om onderscheid te maken met Scandinavië, het grote Noorden. Maar op het moment dat ik over het moeras en het riet uitkeek, wist ik dat er een diepere betekenis in zit. Er is een diepere verwantschap tussen het kleine en het grote Noorden dan de kompaskoers ten opzichte van de Randstad. Ook hier vind je de rust die Scandinavië zo heilzaam maakt. Ook hier is de natuur machtig en altijd aanwezig. Zijn in Scandinavië de seizoenen allesbepalend, hier zijn het de getijden en het weer die bepalen hoe de dagen verlopen.

En nu ik dat heerlijke Noordelijke gevoel had, wilde ik dat niet meteen weer verliezen op een onprettige camping.

En zo kwam ik een kwartier later aan bij Kostverloren 11. Een minicamping annex B&B nabij Drieborg. Voor de ingang hing een grote vlag met ‘RUST’, en dat zegt eigenlijk alles. Het was kleinschalig en stil. Het tentenveldje was een mooie tuin met tafels en stoelen. Het sanitair een kleine keet met één WC en één douche, en een miniveranda. Er was een kleine leesruimte met zelfbedieningsbar. Alles was klein, knus en mooi. Dit was de Noordelijke rust ten voeten uit.

Ik kookte mijn pasta. Behalve het geluid van de brander hoorde ik een trekker in de verte en af en toe wat ganzen. Een egel scharrelde wat rond over het gras. Het enige dat de rust verstoorde, waren de appels die af en toe op het dak van het kippenhok vielen. De avond eindigt ermee dat ik met een koud biertje in mijn hand naar de sterren kijk. Zelden was mijn gevoel volgen verstandiger gebleken.

De Waddenzee zelf krijg ik de volgende ochtend te zien, bij het grensplaatsje Nieuwe Statenzijl. Er is hier een vogelkijkhut, de Kiekkaaste, die je via een lang plankenpad door het riet kunt bereiken. Ik loop er heen en geniet van het weerzien met de grote zoute modderpoel. Daarna rij ik Duitsland in, naar de veerpont bij Ditzum die mij over de Eems brengt. Onderweg loop ik voor het eerst tegen een beruchte hindernis aan. Ik pak een buitendijks fietspad, want dat is tenslotte waar je het voor doet hier. Ik passeer een paar openstaande hekken. Vlak voordat het fietspad weer terug over de dijk gaat, is er een hek dat met een hangslot afgesloten is. Dat betekent terugfietsen, soms meerdere kilometers over slecht wegdek. Maar dit keer stopt er toevallig net een busje aan de andere kant van het hek, van de beheerders. De chauffeur ziet me, stapt uit en haalt het hek van slot om mij door te laten. Hij legt uit dat de andere hekken ook dicht hadden moeten zijn.

Dit is heel slecht geregeld, in het grootste deel van de Duitse kust. Waar je wel en niet buitendijks kunt fietsen, en hoe dat is aangegeven. Terwijl het buitendijks fietsen dé reden is om hier überhaupt heen te gaan.
Gelukkig kan ik deze dag heel wat buitendijkse kilometers maken. De rust en het wijdse uitzicht over het water, de kwelders en de droogliggende platen, wat heb​ ik ze gemist. In drie jaar had ik de Waddenzee niet gezien. Alleen met mijn trainingsweekend met hemelvaart had ik even over de dijk gekeken, naar de Jadebusen bij Danngast.

Op deze eerste dag doe ik het Oost-Friese Wad, vanaf de Eemsmonding bij Emden tot vlakbij de Jadebusen. Door het heiïge weer zie ik weinig van de eilanden. Ik herken het silhouet van Norderney, met zijn kenmerkende vuurtoren halverwege. Het kleine Baltrum, daarna Langeoog met de watertoren aan de westelijke zijde van het dorp. En Spiekeroog, herkenbaar aan het hoge, steile duin aan de westkop van het eiland.

Tegen de tijd dat ik Harlesiel bereik, de haven behorende bij het eiland Wangerooge, is de lucht donker en grijs. Ik negeer de camping aan het strand en ga een paar kilometer het binnenland in, naar Carolinensiel. Dit was de zeehaven vóór de landaanwinningen. Hier is ook een camping, en daarmee ben ik op loopafstand van dit historische havenplaatsje. ’s Avonds ga ik er nog even heen voor een biertje, maar alles sluit vroeg. Door zachte regen loop ik terug langs het havenkanaal.
Het blijft niet bij een klein buitje. Regen op het tentdoek maakt mij wakker voordat de wekker dat kan doen. Ik begin aan mijn ochtendritueel volgens het protocol voor natte dagen. Dat betekent dat ik alles inpak voordat ik mijn tent open doe, de ontbijtspullen en toilettas in mijn toptas doe, m’n fietskleren en regenjas aantrek en dan zo snel mogelijk naar een droog plekje ren om te ontbijten.

Dat droge plekje is hier goed geregeld. Er is vlakbij het tentveld een houten gebouwtje voor was en afwas, waar ook een tafel met een paar stoelen staat. De boiler voor het warme tapwater heeft een knop voor de thermostaat die tot 100 graden gaat, waardoor het meteen een waterkoker is. Ik kan lekker droog zitten en warme koffie maken. Buiten regent het pijpenstelen.

Op mijn telefoon zoek ik een weerbericht. Dat ziet er niet best uit. Voorlopig blijft het hard regenen. Maar ernstiger zijn de waarschuwingen. Zwaar onweer, mogelijk met hagel en zeer veel bliksem. En mijn route gaat grotendeels door open, vlak land.
Het kost nog een mok koffie voordat ik accepteer dat fietsen er niet in zit vandaag. En dan nog een mok voordat ik besef hoe moe ik eigenlijk ben, en dat een rustdag sowieso geen slecht idee is. Ik loop naar de receptie, reken af voor twee dagen en ga weer terug naar de hut. Ik drink koffie en schrijf aan het vorige reisverhaal.

In mijn eentje in een houten hut, met oploskoffie terwijl het buiten regent. Ook dit doet denken aan Scandinavië.

Aan het begin van de middag is m’n verhaal klaar, en is de regen verder naar het oosten en zuiden getrokken. Ik pak m’n spullen en loop Carolinensiel in. Ik ben hier vroeger veel geweest, toen ik nog met de botter zeilde. Het dorp is niet alleen mooi en historisch, de haven is ook een museum waar alleen historische schepen mogen komen.

Ditmaal ga ik veel verder het dorp in dan vroeger, toen we nooit veel verder dan de haven kwamen. Ik zie dingen die nieuw voor me zijn, zoals de oude kerk, die één van de weinige kerken op een dijk blijkt te zijn. Ook kom ik in een wat armoediger deel terecht, waar een grote molen blijkt te staan die ernstig in verval is.

Ik drink een paar biertjes in een ietwat fout café aan de haven waar vooral lokale mensen komen. Zoek foto’s uit en zet m’n reisverhaal online. Daarna ga ik wat eten bij de luxere van de Italiaanse restaurants hier. Daarna neem ik nog een biertje in een ander café maar merk dat ik er eigenlijk te moe voor ben.

Tijdens mijn reis naar de Noordkaap, was ik in één dag van Carolinensiel naar Duhnen bij Cuxhaven gefietst. Eerzuchtig als ik ben, wilde ik dat minstens evenaren. Maar dat viel tegen. Bij vertrek was het nog droog, maar al snel ging het weer regenen. De route door Wangerland was mooi, maar was lastiger om te fietsen dan ik me herinnerde. Koffie drink ik in Hooksiel, ook zo’n mooi oud havenplaatsje dat in het binnenland is terechtgekomen door dijken en landaanwinning. Ik blijf te lang hangen en kom maar moeizaam weer op gang. Door Wilhelmshaven heen gaat zonder grote hindernissen, maar ik ben traag, zo traag.

Fietsend langs de Jadebusen gaat het iets beter. Er zijn zelfs wat droge momenten, zodat ik wat van dit mooie gebied kan fotograferen. Maar voorbij het riviertje de Jade wordt het weer lastiger. Er zijn wat wegopbrekingen, ik kom langs een drukke weg terecht en daar krijg ik een lekke band. Terwijl het ondertussen ook weer flink is gaan regenen.

En wéér kan ik de oorzaak niet vinden. Het duurt zelfs lang voordat ik de positie van het lek gevonden heb. Uiteindelijk blijkt het lek in de plakker van het vorige lek te zitten. Een steentje heeft zich precies in het bestaande gat in de buitenband gewurmd en is er vervolgens weer uitgevallen.

Wanneer ik weer verder kan, ben ik koud. Nat was ik al. Voordat ik weer goed en wel warmgereden ben, kom ik langs Landlust, een klein café-restaurant aan de dijk van de Jadebusen. Ik herken het. Hier zat ik vijf jaar geleden ook, toen ik door een versleten pedaallager mijn reis moest inkorten en even pauze nam om een nieuwe route uit te zetten. Ik besluit hier nu de lekke binnenband te plakken.

Voor de deur staat een geëlektrificeerde Scorpion-trike. De eigenaar blijkt een oudere ligfietser te zijn die net klaar is met zijn pauze. We maken een kort praatje en dan bestel ik koffie en een pannekoek. Ondertussen plak ik de band.

Duhnen is nog een veerboot en tientallen kilometers ver. Ik besef dat ik dat niet ga halen. Noord van Bremerhaven, net voorbij de veerboot, liggen nog plaatsjes als Wremen en Dorum, waar je ook kunt kamperen. Ik mik op één van die twee. Dan pak ik morgen wel wat extra kilometers, wanneer de zon weer schijnt. Noord-Friesland is nog steeds haalbaar.

Als je in je leven maar één keer naar de Waddenzee kunt, ga dan naar Noord-Friesland. Het is het mooiste en meest diverse deel van het Wad. Het is ook het deel waar je de lange geschiedenis van de zee die geeft en neemt, van watersnoodrampen en het leven met het getij het beste kunt zien en voelen. Ik wil hier zijn voordat ik terug moet naar Nederland, al is het maar heel even.

Maar deze motivatie is niet genoeg. Bij het verder fietsen merk ik dat ik domme en gevaarlijke dingen doe. Bij kruisingen kijk ik maar naar één kant uit. Zijwegen zie ik compleet over het hoofd. Na een paar kilometer draai ik om en neem een kamer in Landlust.

In de avond wordt het droog en breekt de zon door. Ik ga de dijk op om de zon te zien ondergaan boven de Jadebusen. Verder besteed ik veel tijd aan het staren naar de muur van mijn kamer. Wat heb ik mijn vermoeidheid onderschat. En nu ik in het rustgevende kleine Noorden ben, komt het er allemaal uit.

Mijn ontbijt eet ik bij het raam aan de achterkant van Landlust, met uitzicht over een zonnig weiland. Ik zit er bijna een uur en dat doet me goed. Nog steeds voel ik de vermoeidheid, maar het is wel een stuk minder. Vandaag moet het lukken om zowel de Weser als de Elbe over te steken. Dan kan ik morgenavond in Husum zijn, de grootste havenstad van Noord-Friesland. Ruim twintigduizend inwoners. Dat is veel voor die contreien.

Het fietsen gaat beter, zowel door het weer als door een nacht van diepe slaap. Door Bremerhaven heenkomen valt me alles mee, en dan blijkt het minder ver naar Cuxhaven dan ik in mijn hoofd had. Het is een mooie route door Wursten, het schiereiland tussen de estuaria van Weser en Elbe. Veel kan ik buitendijks fietsen, en het is zo helder dat ik de vuurtorens goed kan zien die ver buiten de kust de grote vaargeul naar Bremerhaven markeren.

In Cuxhaven doe ik even rustig aan om de stad een beetje te proeven. Het is een mooie havenstad en badplaats, op een markant punt aan de Waddenkust. De rijke maritieme geschiedenis is overal en er hangt een heerlijke sfeer. Als ik niet zo graag naar Noord-Friesland had gewild, was ik hier gebleven.

Maar het is gelukkig niet de enige mooie stad aan de Elbemonding. Verder landinwaarts ligt Glückstadt, veel kleiner maar niet minder mooi. Terwijl ik koffie drink aan een park waar een oud zeilschip als monument op het droge is gezet, zie ik op de GPS dat een paar kilometer buiten Glückstadt een camping is. Als het me lukt om op tijd de veerboot over de Elbe te halen, kan ik daar m’n tent opzetten en uit eten in Glückstadt.

Dit plan motiveert mij nogal. Keihard fiets ik naar Wischhafen, waar de boot vertrekt. En ik ben er op tijd, kan vrijwel direct aan boord. Voor zevenen ben ik aan de overkant. En daar zie ik dat de gammele software van de Garmin de verkeerde afstand aan de camping heeft gekoppeld. De paar kilometer geldt voor de camping aan de overkant, waar ik net vandaan kom. Degene aan deze oever is nog iets van vijftien kilometer.

Uiteindelijk neem ik een veel te dure kamer in een vakantieappartement boven de bakker, dat ik deel met twee leuke Duitse vrouwen die een stuk van de Elbradweg fietsen. Ik kan hier koken, dus mijn luxe van de avond is een bed met een vast dak in plaats van dat er iemand voor mij kookt. En ik heb een mooi uitzicht over het marktplein. Waar het kermis is, dat dan weer wel.

De Duitse vrouwen blijf ik tegenkomen. Bij het ontbijt, als ik ze inhaal buitendijks langs de Elbe, als ik ze weer inhaal nadat ik voor de zoveelste keer een doodlopend fietspad in was gereden en zij niet, op de veerboot over het kanaal bij Brunsbüttel en daarna nog in het verkeer, totdat zij afbuigen richting de veerboot naar Cuxhaven, waar ik verder noordwaarts ga.

De lucht trekt dicht als ik Sankt Michaelisdonn nader. Ik ben bang dat het weer gaat regenen, precies op het traject van de mooie kleine weggetjes richting Meldorf, de hoofdstad van deze streek. Ik wil hier heel graag foto’s maken, het kan lang duren voor ik hier weer ben, heel lang.

Op een paar minuten na blijft het droog tot ik in Meldorf ben. Daar neem ik pauze in het Donn Café, waar ik altijd koffie dronk als ik hier kwam. Het is nog steeds net iets te netjes en te sjiek om echt sfeer te hebben. Als ik verder ga, kijk ik nog een keer goed om me heen op het marktplein, naar de grote kerk met zijn koperen dak. Dag Meldorf.

Via de jonge Speicherkoog ga ik weer naar zee. Even noord van de sluis ga ik weer buitendijks. De zon is terug. Ik kom langs het veel te touristische Büsum. Ook hier ben ik vaak geweest. Er is een kleine museumhaven waar we ooit met de botter lagen. Al bier drinkend hebben we toen een flink stuk van het dek gebreeuwd. Met het vooronder als klankkast gaf dat een lawaai dat je drie straten verderop nog hoorde, maar niemand klaagde want de badgasten vonden het maar wat interessant om naar te kijken.

Na Büsum duurt het even voordat ik weer buitendijks kan. Maar dan wordt het ook wel heel mooi. De kwelder is hier heel breed, de dijk hoog en flauw oplopend. Het is een groots en wijds uitzicht. Ergens noord van mij, in zo’n soort uitzicht, staat de vuurtoren van Westerheversand. De beroemdste vuurtoren van de hele Waddenkust. Heel graag zou ik hem nog een keer zien. Maar ik weet dat ik moet kiezen. De middag duurt niet eindeloos meer. Als ik het Wad noord van Husum wil zien, moet ik er nu in een rechte lijn heen. Als ik naar de vuurtoren wil, moet ik een flinke omweg via het schiereiland Eiderstedt maken. Een omweg die altijd meer tijd kost dan je verwacht, zo is mijn ervaring.

Ik kies voor het noordelijke Wad. Het is geen moeilijke keuze. Via de Eiderdam ga ik in een zo direct mogelijke route naar Husum. Ik schat dat ik er voor vijf uur zal zijn, dan kan ik om half zes op de dijk staan. En dan heb ik nog anderhalf uur om via de kwelder en het schiereiland Nordstrand terug te fietsen naar de camping van Husum.

Toch doet het me pijn om Westerheversand te laten schieten. Zal er ooit weer een moment zijn? Al een paar dagen is het gevoel aan het groeien dat ik met een afscheidstournee bezig ben. Dat ik voor het laatst aan de Waddenzee ben, en dat ik alle mooie plekjes nog één keer moet zien alvorens ze vaarwel te zeggen. Ik weet niet of het gevoel veroorzaakt wordt door de ontwikkelingen in mijn leven, of dat de somberheid van het afgelopen halfjaar me nog steeds een beetje in haar greep heeft. Maar het gevoel is er en maakt deze keuzes moeilijker.

Het is ruim voor vijven als ik Husum bereik. Ik kom door het centrum, en daar valt me op dat de stad veranderd is in de vijf jaar sinds mijn laatste bezoek. Ten goede. Het is levendiger dan ik me herinnerde, kleurrijker. Met meer terrasjes, restaurants en cafés. Mooiere winkels, de gebouwen beter in de verf. Vanavond ga ik hier uit eten en het gaat goed zijn.

Doordat ik iets voorloop op m’n schema, kan ik iets verder noord rijden. Ergens tussen de Hamburger Hallig en Nordstrandischmoor ga ik de dijk over.

Het is er. Het Noord-Friese eilandenrijk. Het licht van de late middagzon dat over de kwelder strijkt. De terpen van de Halligen die als onbeweegbare scheepjes net boven de horizon uitsteken. De stilte. De verte. De geur van de zee en de lichte stank van droogliggende platen. De zeekraal die al rood begint te worden.

Ik zet mijn fiets tegen een informatiebord en loop naar de rand van het fietspad. Een paar minuten staar ik naar de horizon. Heel even is het stil in mijn hoofd.

Buitendijks fiets ik terug naar het zuiden. Steek dwars door Nordstrand heen. Vlak voordat ik de camping bereik, heb ik nog een stukje buitendijks. Het laatste van deze reis. Dag Waddenzee, het was me een genoegen.

Het is avond. Ik heb mijn fiets tegen een van de nieuwe roestvaststalen fietsenrekken gezet. Na een week lang langs kleinschalige visserij gefietst te hebben, besluit ik tegen mijn vegetarisme te zondigen met lokale vis.
Een restaurant kiezen is niet makkelijk. Uiteindelijk zit ik aan de haven, vlak naast het water.

De ontspannen sfeer van een noordelijke stad op zaterdagavond dringt tot me door. Ik kijk om me heen naar de mensen, de gebouwen, de meeuw op een dukdalf. Denk aan het mooie gedicht van Theodor Storm over deze stad. Ik voel me hier thuis, ik hoor hier. Het gevoel van vanmiddag is weg. Het kan best een tijd duren voordat ik hier weer ben. Ik moet eerst weer naar het grote Noorden, en naar gebieden die nieuw voor me zijn. Maar ik kom hier terug. Ooit.