De dunne stam van een lange, jonge boom staat in het water bij de havenmond. Aan de bovenkant voorzien van een bos samengebonden twijgen en een reflecterend lintje. Hij wiegt heen en weer in de wind, en wellicht ook in de stroom maar dat is lastig te zien van deze afstand.

Talloze van deze prikken staan er in de Waddenzee. Ze markeren geulen die niet belangrijk genoeg zijn voor boeien. Of die te snel veranderen om er telkens een schip heen te sturen dat groot genoeg is om een boei te verplaatsen. Hier staan ze tussen de grote bakens, om de rand van de vaargeul wat preciezer te markeren.

Ik sta op de dijk en kijk naar het wad voor Husum. Een stille, rustige dag. Maar dat is schijn. Dit gebied staat nooit stil. Het leeft, het is er omdat het altijd beweegt. Zodra het water even stilstaat, beginnen zand en klei naar de bodem te bewegen. Is het water weg, dan komen de vogels, massaal foeragerend op de dieren in de bodem. Dieren die, als het water weer terug is, hun voedsel eruit filteren en met hun uitwerpselen sediment neerleggen.

Is de wind sterk, dan verplaatst hij duinen. Soms zet hij de kwelders onder water, die dan groeien. Als hij van de andere kant komt, blaast hij het Wad juist leeg, zodat de vogels op plekken kunnen komen die anders te diep zijn.

De Waddenzee is een groot levend wezen dat groeit aan de Noordzeekust. Ze beweegt traag en snel tegelijk, met de getijden als hartslag. En soms, als het stormt, razendsnel. Zo snel dat de dieren en de dienst die de boeien en prikken plaatst, het niet bij kunnen houden.

Vandaag is niet zo’n dag. Alles gaat kalm, ik ook. Ik neem de tijd om te ontbijten en mijn band te plakken. Wandel een stukje langs de dijk bij de camping. Fiets naar de stad, waar ik m’n tijd verdoe totdat ik honger krijg en op zoek ga naar een plek om te eten.

Het wordt een restaurant aan de oude haven, op de tweede verdieping. Buiten komt opnieuw een onweersbui langs, ik zit ver van de ramen maar met mijn gezicht er naar toe zodat ik zie hoe het donker wordt.

Reizen betekent kiezen. Je kan niet overal heen, niet alles bezoeken, niet alles zien wat je wilt zien. Terwijl ik mijn laatste biertjes drink in de Husum Pub, overweeg ik de mogelijkheden voor de laatste week van deze reis. De trajecten langs het Wad die ik te lang niet heb gezien, de plekken die ik altijd heb overgeslagen. En ook waar ik drie jaar geleden was en die nu wel even kunnen wachten tot een volgende gelegenheid.

Zuid van Husum ligt een groot schiereiland. Ooit een verzameling van drie grote eilanden en wat halligen, aan elkaar gedijkt en ingepolderd tot Eiderstedt. Op de noordwesthoek van dit schiereiland, op een terp ver buitendijks, staat de bekendste vuurtoren van de Waddenzee. Westerheversand. Ik ben er meerdere keren geweest, maar drie jaar geleden koos ik voor een route over Tönning.

Dit keer ga ik wel langs de vuurtoren. Even een foto maken van mijn fiets tegen de voet, zoals ik eerder deed met de Hurricane, mijn eerste ligfiets, en jaren later met de Fujin SL op weg naar de Noordkaap. Het is zondag, warm, blauwe lucht. Ik ben niet de enige die de vuurtoren bezoekt. Tientallen mensen lopen over het smalle betonpad door de kwelder. Maar de terp is afgesloten vanwege besmettingsgevaar. De traditie kan ik niet voortzetten.

Vanaf hier wijk ik steeds meer af van de Noordzeeroute, de hoofdroute langs de Waddenkust. Ik wil andere dingen ontdekken, zoals Tating, een dorpje midden op Eiderstedt dat een heel bijzondere kerk blijkt te hebben. En dan een route door de hogere delen van Dithmarschen, waarna ik bij Burg de veerpont over het Noord-Oostzeekanaal neem.

Daarna volg ik de Wilster Aue, een zijriviertje van de Stör. Genoemd naar het plaatsje Wilst. Zowel het riviertje als het stadje zijn fraai, klein, lieflijk. En nieuw voor mij.

De reden dat ik deze route volg, is dat ik de nacht wil doorbrengen op dezelfde minicamping als vorig jaar, in Hodorf. Hij ligt gunstig en de rust die ik daar vorig jaar genoot, staat me nog altijd bij.

En het stelt niet teleur. Dit keer steekt de boer aan het begin van de avond een kampvuur aan, waar langzaam maar zeker steeds meer gasten zich omheen verzamelen. Als laatste schuif ik aan, er is nog ruimte in de kring om gepaste afstand te bewaren.

Ik raak in gesprek met een Brits echtpaar dat in een camper woont en door Europa trekt. Uiteraard komen er vragen over mijn fiets en dan vertellen ze dat ze in Noorwegen een man met lang blond haar hebben ontmoet die op reis was in een velomobiel.

Ik weet meteen wie het is. Bastiaan, in z’n witte DF. Hoe klein is die kans, dat ze in dat grote Europa, in coronatijd, op twee totaal verschillende plekken, twee mensen ontmoeten die elkaar blijken te kennen.

Er is een andere plek waar ik bijzondere herinneringen aan heb. Herinneringen die veel ouder zijn, en niet onverdeeld positief. Deze ligt minder logisch aan de route. Ik zal er zelfs flink voor moeten werken. Maar toch wil ik erheen. Bad Zwischenahn.

Een badplaatsje aan een meer, midden in een hoogveengebied. Niet heel fraai, en het tourisme heeft veel kapot gemaakt in de omgeving. Maar hier overnachtte ik in 2012, toen ik mijn reis moest inkorten door het zoveelste geval van materiaalpech. Het was de eerste keer in weken dat ik mijn tent opzette op droge grond. Ik ging er uit eten in een mooie pizzeria en voelde me eindelijk weer warm en geborgen.

Zo was die reis. De moeilijkste ooit, in een moeilijke periode in mijn leven. Ik heb het er nog steeds over. Die vier weken in september, toen uiteindelijk iemand vroeg of er soms gremlins in mijn fiets woonden.

Bad Zwischenahn ligt zuid van de Jadebusen, wat betekent dat ik vandaag zowel de Elbe als de Weser moet oversteken. Er is geen voor de hand liggende fietsroute, het zal een combinatie worden van navigeren op kompaskoers en de brakke autoroutering van de Garmin.

Het eerste deel is makkelijk. Ik volg de Stör, daarna de Elbe tot de veerpont bij Glückstadt. Vanaf daar wordt het lastiger. Op een bankje in Wischhafen sleutel ik een route in elkaar, maar die neigt nogal naar grote wegen, en bevat een hoefijzer van tientallen kilometers.

Waar mogelijk kies ik kleinere wegen parallel aan de automatisch gegenereerde route. Het wordt een tijdrit door moorlanden en groene tunnels. Ik krijg de focus van het tijdrijden, maar een echte trance wordt het niet. Altijd is er de lichte melancholie die hoort bij die tocht van acht jaar geleden, en die misschien ook wel een beetje hoort bij het Noord-Duitse landschap.

Het kost me vijf uur en een kwartier om de Weser te bereiken. Ik ben snel vandaag.

Opnieuw moet ik mijn weg zoeken langs de automatisch gegenereerde route in plaats van er over, om niet gek te worden van de drukke wegen. Ik weet dan al dat ik Bad Zwischenahn ga halen, maar ik blijf hard rijden.

En dat is nodig ook, want mijn route heeft zo z’n onhandigheden. Ergens kom ik terecht op een landweg die blijkt te bestaan uit een diep trekkerspoor, dusdanig overwoekerd dat je niet op de top kunt fietsen maar echt in een wielspoor moet. Het is één van die wegen die je alleen met een hoge ligfiets als de Chamsin kunt rijden.

Later kom ik in een bos terecht, dat een groot en oud park blijkt te zijn. De bomen zijn zo hoog en massief, dat mijn GPS moeite met ontvangst krijgt. Een paar keer volg ik het verkeerde pad, maar uiteindelijk fiets ik door een grote natuurstenen poort en dan sta ik midden in een stadje waarvan ik de naam alweer vergeten ben.

Ik kies de camping die het dichtst bij het centrum van Bad Zwischenahn ligt. Het blijkt dezelfde als vorige keer, maar hij is intussen wel opgeknapt. De receptie is dicht, in plaats daarvan zijn er formulieren die je zelf moet invullen. Het hoogseizoen is alweer voorbij.

En het is ook nog eens maandagavond. Bad Zwischenahn is niet heel levendig. Maar de pizzeria heeft niet te klagen over klandizie. Er is gelukkig plek voor mij. Niet op het terras maar binnen, want ik ben allang in de fase dat het bijzonderder voelt om binnen te zitten dan buiten.

Na het eten loop ik nog wat rond. Het is geen mooi stadje. De sfeer is ook niet heel speciaal. Het zijn puur de herinneringen waardoor ik me hier zo fijn voel. Maar dat is genoeg.

In café Strohhalm drink ik een laatste biertje. Het is een beetje doods, anders dan die vrijdagavond lang geleden, toen een singer-songwriter optrad terwijl ik aan een verhaal schreef. Op mijn eerste smartphone. Dat was bijzonder toen, mobiel bloggen.

Als ik terug fiets, schijnt de maan fel. Hij is bijna vol. Ik volg een onhandige route, deels over een weg die verboden is voor fietsers. Maar dat maakt niet uit.

Vlak naast mijn tent is een klein overdekt terras met wat tafeltjes en stoelen. Ik ga aan de rand zitten, zodat ik de maan kan zien terwijl ik chocola eet.

Nog lang zit ik daar, met een hoofd vol herinneringen. Nieuwe en oude. Elk met hun eigen mengsel van euforie, melancholie en verwondering. Reizen op de fiets is sportief, emotioneel en magisch. Fietsen doe je niet alleen met je benen. Fietsen doe je met je ziel.