Eigenlijk is het de meest neutrale manier van iemand afwijzen. De één is homo, de ander hetero, je bent seksueel niet compatibel, het gaat gewoon nooit werken. Niemand kan er iets aan doen; niemand heeft gefaald, niemand is te mooi, te lelijk, te dik of te dun, niemand heeft iets verkeerds gezegd. In de genetische loterij zijn de dubbeltjes verschillende kanten op gevallen. Meer niet.

In de twintig jaar dat ik regelmatig met vrienden in de homoscene terecht was gekomen, had mijn geaardheid dan ook vrijwel nooit problemen opgeleverd. Als een man mij probeerde te versieren, zei ik gewoon dat ik op vrouwen val en meteen veranderde het gesprek in neutrale kroegpraat. Ik kan me niet herinneren dat ik me ooit ongemakkelijk heb gevoeld.

Maar deze man was anders. Het was niet eens echt homoscene waar het gebeurde. Een gemengde bruine kroeg waar ik met drie vriendinnen aan de bar zat. Hij kwam binnen, zag mij en sprak mij aan. Zijn toon was al snel dominant en hij werd vrijwel direct fysiek. Ik zei dat ik niet op mannen val, maar dat geloofde hij niet. Ook het verzoek en daarna het bevel om van mij af te blijven, vond hij onzin. Ik duwde zijn handen weg, sloeg er zelfs op. De opmerking “Jezus, ben jij bij Julien Blanc op cursus geweest ofzo!” kwam niet aan.

Mijn vriendinnen waren zich er vrij snel mee gaan bemoeien, en geloof me, dat zijn niet de eerste dames die je uit zou kiezen om ruzie mee te maken. Ze riepen naar hem, zeiden voor de honderdste keer dat ik hetero ben. Maar hij ging door. Hij was zo gaan staan dat ik niet weg kon draaien, ik voelde me opgesloten. Hij betastte mijn bovenbenen en mijn kruis. Eén van de dames greep toen zijn hand en duwde die terug met de woorden “Stop die maar lekker in je eigen broek.”

Maar de hand kwam terug. Direct naar mijn geslachtsdelen. Terwijl vier mensen tegen hem schreeuwden dat hij op moest houden. Het interesseerde hem geen moer. Hij wilde seks ik had daar maar aan te voldoen.

We keken elkaar aan en ineens beseften we dat niemand dit met woorden kon oplossen. We stonden tegelijk op, liepen naar het kleine dansvloertje en dansten. Halverwege het nummer kwam er een intense woede boven. Ik voelde de aandrang om hem met een vuist vol in z’n gezicht te slaan. Een aandrang die ik nooit eerder had gevoeld. En toen wilde ik weg.

We zijn met z’n vieren naar buiten gelopen om bij te komen. Na een paar minuten zitten drong tot mij door wat er nu echt gebeurd was. En wat het woord daarvoor is. Aanranding.

Mijn vriendinnen kalmeerden mij, voor zover mogelijk. Eén van hen vroeg of ik hem misschien niet de waarheid moest vertellen. Dat leek me een goed idee, dus ze ging hem halen. Terwijl ze naar buiten liepen, zei hij tegen haar: “Hij is lekker hè!”.

Hij dacht dat ze hem haalde omdat hij beet had.

Dat viel tegen voor hem. Ik ben woedend uitgevallen, zei dat hij een aanrander was en dat hij mij iets ernstigs had aangedaan. Hij hoorde het aan, en antwoordde vanuit de hoogte: “Dan gaan we toch naar het politiebureau, kun je aangifte doen”. Hij wist dat ik dat niet zou durven. Ik riep dat hij op moest donderen, waarop hij doodgemoedereerd weer naar binnen liep. Pas een uur later vertrok hij. Geen woord van excuses.

Slapen zat er niet in. Ik heb op de bank gezeten met de gordijnen dicht tot het ruim in de middag was. Ondertussen plaatste ik af en toe een boze tweet. Omdat ik met een vriend had afgesproken voor een theatervoorstelling, ging ik toch maar douchen. Lang. Ik trok wijdvallende buitensportkleding aan.

Ik. Walter. De man die zo ijdel is dat hij nog niet naar de supermarkt gaat zonder dat z’n sokken en ondergoed matchen, kiest seksloze flodderkleding om uit te gaan.

Ik keek in de spiegel. Over een week zou ik een date hebben met een mooie vrouw en ik wist dat het kansloos zou zijn. Mijn hele seksualiteit was weg.

Ik ben nog wel richting het theater gefietst, maar halverwege belde ik mijn vriend om te zeggen dat het niet ging lukken.

Die week heb ik keihard gewerkt om mijn seksualiteit terug te krijgen. Ik wilde niet dat die klootzak mij ook nog m’n date zou afpakken. Na twee dagen viste ik de kleding uit de wasmand die ik die avond had gedragen, en sprak met twee goede vrienden af in diezelfde kroeg.

Daar zat ik dan, in die strakke broek, en dat overhemd dat vrij veel borsthaar laat zien als er twee knoopjes open staan. Ik betrapte mezelf op een korterokjesgedachte: Het was natuurlijk best spannende kleding die ik droeg in een café waar vrij veel homo’s komen. Gelukkig ken ik die discussie door en door, dus ik wist rationeel meteen dat het idee niet deugde. Het is mijn lijf. Dat borsthaar heb ik niet omdat ik geen geld heb om een warme trui te kopen, dat heb ik om leuke vrouwen aan te trekken die van harige mannen houden. Ik heb het volste recht om het daarvoor te gebruiken, en ik heb ook als enige het recht om te bepalen wie het wel en niet mag aanraken.

De date is nooit meer geworden dan een gezellige avond, maar het is heel goed dat ik heb doorgezet. Het scheelt dat ik op vrouwen val terwijl de dader een man is. In het halfjaar daarna heb ik enkele keren een beetje seks gehad met een vrouw en ik voelde me daarbij niet geremd door wat er gebeurd is. Ik denk dat ik er nog best goed vanaf ben gekomen.

Vaak heb ik me afgevraagd waarom ik de dader niet op z’n bek heb geslagen. Maar er zit nu eenmaal een tijdsperiode tussen het moment waarop de dader begint, en waarop het slachtoffer zich realiseert dat het niet met woorden opgelost kan worden. En dan is het kwaad al geschied. Ik weet niet hoe lang het bij mij duurde. Meer dan een paar minuten kan het niet geweest zijn, maar het voelt als de halve avond. En nu ik dit schrijf, voel ik ineens weer mijn bovenbenen. Alsof ik gisteren ongetraind een brevet van driehonderd kilometer heb gefietst.

Bij deze wil ik iedereen bedanken die mij gesteund heeft, op het moment zelf en achteraf. Zonder jullie was het vele malen erger geweest.