Er is één regel die ik mezelf heb opgelegd, waaraan ik mezelf gehouden heb vanaf de overnachting in Termunterzijl, de eerste keer kamperen op weg naar de Noordkaap, nu ruim negen jaar geleden. En dat is dat ik ‘s avonds mijn brander en pannen inpak en ze pas weer tevoorschijn haal de volgende avond. Het inpakken ’s ochtends moet zo weinig mogelijk tijd kosten en kookspullen heb ik dan niet nodig. Dat betekent dus in principe ook dat ik zonder koffie op weg moet. Ik drink alleen water en vruchtensap bij het ontbijt.

Maar koffie is natuurlijk wel heel lekker, dus ik heb in de loop der tijd wat truukjes gevonden om stiekem toch koffie te zetten, zonder brander en zonder mijn eigen pannetjes. In Scandinavië zijn er soms pannen voor algemeen gebruik in de keuken. Of er staat een koffiezetapparaat waar water uit komt dat heet genoeg is voor oploskoffie. En waar ik ook steeds schaamtelozer in word, is oploskoffie maken met warm tapwater. Als het water uit de kraan heet genoeg wordt om er je vingers aan te branden, is het er net warm genoeg voor.

Ideaal is natuurlijk als de camping gewoon een waterkoker heeft, en dat is in Fagernes het geval. Zeker wanneer het een quasi-rustdag is, ik wil uitslapen en op mijn dooie gemakje aan het ontbijt zit. Een ontbijt dat verder alleen bestaat uit sap en haverkoekjes, maar dat maakt niet uit. Een fietsersmaag is niet snel gevuld, maar wel snel tevreden.

Het is opnieuw een zonnige ochtend. Zo zonnig dat ik betwijfel of ik wel mijn winterbroek aan zal houden. Voor nu is hij prettig, maar als ik straks beweeg en de zon komt hoger, zal het toch fijner zijn om gewoon met korte broek en beenstukken te rijden.

Ik neem nog een mok koffie, en als ik denk dat ik echt moet gaan fietsen, kijk ik nog eens op de klok en besluit dat er nog een laatste mok achteraan moet. Ik heb alle tijd vandaag en rust is veel waard. En dan kleed ik me snel nog even om. De zomer hangt in de lucht.

Ik ben Fagernes nog niet uit of ik zie een bord dat aangeeft dat Oslo nog 183 kilometer ver is. Eén dag fietsen. En ik heb er drie. De boot is al geboekt, voor maandag. Ik wil daarom ergens zuid van Oslo aan de kust komen, bij Horten de veerboot naar de overkant van het fjord nemen, en dan weer noordwaarts richting Oslo fietsen. Een mooi ommetje om nog wat extra kust te zien.

Het eerste stuk zit ik langs de E16. Langs, niet op. Want er is een geweldig fietspad, over de spoorlijn die hier ooit liep. Vaak zit er zoveel afstand en bos tussen de weg en het pad, dat je zou vergeten dat je een hoofdroute volgt.

Er komt zelfs een moment dat ik langs een oud station fiets waar een paar wagons staan weg te roesten. Kort daarna verlaat ik de E16 en ga verder over de 33, een rustige hoofdweg. Natuurlijk geldt nog steeds de regel dat je in Noorwegen pas klaar bent met klimmen wanneer je op het zonnedek van de veerboot naar Kiel staat. Het gaat omhoog naar iets van 800 meter waarna een lange afdaling volgt richting het Randsfjord, wat geen fjord is maar een lang bergmeer.

Zo lang dat ik er de rest van de dag langs zal fietsen. In het plaatsje aan het noordwesteinde van het Randsfjord pauzeer ik. Ik verzuim daar zowel een plan te maken als boodschappen te doen, en dat besef ik pas als ik een stuk verder over het kleine weggetje aan de zuidwestkant van het meer fiets. Ik kijk op de GPS en concludeer dat er aan deze kant van het meer niets is. Nauwelijks dorpjes, geen winkel en al helemaal geen camping. Zo dicht bij Oslo en nog steeds kan het land dunbevolkt zijn.

Iets verderop is gelukkig nog een brug, zodat ik over de drukkere oever verder kan. Een supermarkt is snel gevonden, maar een plek voor overnachting is een ander verhaal. Niet alleen zie ik nergens een camping, ook motels of huttenverhuur kom ik niet tegen. En dat naast dit prachtige meer, vlak bij Oslo. Hoe is het mogelijk.

Als de zon lager komt te staan, krijgen het meer en de bomen en weilanden op de oever een prachtige gloed. Het is vrijdagmiddag, er komen mij heel wat auto’s tegemoet, ongetwijfeld mensen uit de omgeving van Oslo die van een weekend buiten de stad gaan genieten. Maar nog steeds zie ik niets dat er op wijst dat mensen dat hier doen, aan het Randsfjord. Of zou alles privébezit zijn hier, opgekocht door rijke Noren?

Er is precies één camping, aan het zuideinde van het Randsfjord, bij het plaatsje Sløvika. Om vijf voor zeven sta ik bij de receptie. Ik had het niet beter kunnen plannen.

Ik word wakker aan het meer. Opnieuw een prachtige dag. Terwijl ik mijn spullen inpak kijk ik over het water en de heuvels. Er is een heel dunne nevel die het licht iets zachter maakt. Er komt een boot aanvaren die de idylle wreed verstoort met kazige hardrock uit z’n geluidsinstallatie. Ik moet er om lachen en ga dan naar de keuken om te ontbijten.

Het is hier een keuken die aan twee kanten open is, en dat biedt een mooi uitzicht maar het is weinig comfortabel. Zo vroeg op de dag is het nog flink koud. Er is zelfs een Noor die mij aanspreekt om er over te klagen. Het is zeven graden, zegt hij, het lijkt wel of ze helemaal geen zomer hebben hier in Noorwegen.

Sommige Noren zijn Nederlanders.

In elk geval heb ik het al vrij snel warm. En ook zie ik dat dit allang niet meer het koude, subarctische Scandinavië is waar ik vandaan kom. Ik fiets door een bos met bomen waarvan ik bijna niet kan geloven hoe hoog ze zijn. Het is een maand geleden dat ik voor het laatst zulke reuzen zag. Een paar uur later gaan de beenstukken uit en definitief de tas in.

Eenmaal zuid van het Randsfjord wordt het land dichterbevolkt. De plaatsjes zijn groter en liggen dichter bij elkaar. Er gebeurt meer op straat, er is meer verkeer. De weg waar ik langs fiets is over steeds grotere lengtes van fietspaden voorzien en dat is nodig ook. Met Drammen kom ik de eerste grote stad sinds Trondheim tegen. Lastig om doorheen te komen, ook omdat ik geen goede track heb; ik rij op iets dat ik op m’n telefoon met Naviki in elkaar geprutst heb, en regelmatig moet ik er van afwijken om een fatsoenlijk fietspad te vinden.

Net voorbij Drammen zie ik voor het eerst sinds Trondheim een fjord dat echt een fjord is en niet eigenlijk een meer. Ik ben weer bij zee. Ik heb de grote landmassa doorkruist.

Kort na vijven kom ik bij het mooie havenplaatsje Holmestrand. Ik stop voor een kop koffie om deze mijlpaal te vieren. Er is ook een camping, dus ik zou hier kunnen blijven. Maar ik wil nog even door, naar Horten waar ik morgen de veerboot zal pakken over het Oslofjord heen.

En dat is een beslissing die ik zal bezuren, want het wordt lang zoeken naar een camping in die buurt die niet al dicht is. Ik snap er weinig van. Het is vol zomer, vlak bij de hoofdstad, aan een prachtig fjord en toch eindigt het seizoen hier een maand eerder dan in het noorden.

Uiteindelijk ontdek ik bij één van de campings een telefoonnummer dat wordt opgenomen, en zodoende wordt mij uitgelegd waar ik een elektronische sleutel vind om het toiletgebouw in te kunnen. Douchen is er echter niet bij, want dan moet je eerst 10 kronen op de sleutel laten zetten. Met een wastafel en m’n buitensporthanddoekje krijg ik mezelf wel schoon, maar comfortabel is anders.

Het is zaterdagavond. Ik ga Horten in om te vieren dat ik het Oslofjord heb bereikt. Eerst kom ik in een oudelullenkroeg terecht waar een leuke band speelt. Ik raak aan de praat met een jongen in metalshirt met een enorme sik. Hij is naast mij de enige onder de vijftig. Na een uurtje heb ik de drukte een beetje gehad en na enig zoeken vind ik een rustig terras bij de lokale brouwerij.

In Noorwegen ben je pas klaar met klimmen wanneer je op het zonnedek van de boot naar Kiel staat. Deze uitspraak bedacht ik eerder deze week, maar vandaag merk ik hoe waar hij is. Nadat ik van de veerboot ben, fiets ik via mooie kustdorpjes noordwaarts. En dat gaat de hele tijd op en neer. Ik maak wat ommetjes om de hoofdweg te vermijden, door een glooiend landschap van graan en bos.

Op minder dan dertig kilometer van het centrum van Oslo is er de Sundbyveien. Steiler dan het steilste straatje dat ik in Trondheim deed, en een stuk langer. En met een hellingspercentage dat continu wisselt. De zwaarste klim van de hele reis. Ik haal het net, en denk dan terug aan mijn uitspraak. Dat hij zelfs in dat laatste stukje zo waar blijkt te zijn.

En nog weer een stukje daarna kom ik op de Gamle Kongevei. Een gravelweg die versmalt tot een mountainbikepad met zo mogelijk nog steilere klims. Eén van die klims lukt alleen met een achterwiel dat bij elke trapbeweging een stukje doorslipt. Na bijna zesduizend kilometer vind ik dan toch nog een stukje weg waar een profielband van pas was gekomen.

Ergens aan het eind van dit pad mag ik nog even de tassen van mijn fiets halen om de boel over een paar rotsblokken te tillen. Ik zit dan op zo’n twintig kilometer van hartje Oslo.

Al sinds mijn eerste fietstocht door Scandinavië, drink ik in Oslo koffie bij een specifieke bakkerij. In 2009 wachtte ik er op de boot naar Kiel, in 2010 vierde ik er mijn aankomst in Oslo. In 2013 en 2015 zat ik er nadat ik in de treinreis vanuit het verre noorden mijn teleurstelling grotendeels verwerkt had. En nu heb ik meer reden dan ooit om deze traditie voort te zetten.

Bijna lukt het niet, ik kan de plek niet vinden. Ik ben al op zoek naar een alternatief als ik opeens toch de zo herkenbare winkelstraat met metrostation inrijd. W. B. Samson heet de zaak. Ik probeer de naam in mijn geheugen te prenten en zet een waypoint in de GPS.

Het is niet de enige traditie. Na de koffie met een erg lekker kaneelbroodje ga ik naar het Anker Hostel voor de overnachting. Hier was ik ook al drie keer eerder. Er is altijd ruimte. Ik maak kennis met mijn twee kamergenoten, leuke jonge mensen. Eentje komt uit Chemnitz, hij zegt dat de gebruikelijke small talk van reizigers niet zo leuk is deze week, nu de hele wereld heeft gezien hoe nazi’s door zijn woonplaats marcheren.

Het is een heerlijke zomernamiddag in Oslo. Ik wandel door mooie straten, drink een biertje op een klein terras. Neem alle tijd om een restaurant te zoeken. Uiteindelijk besluit ik om bij een grote pizzeria te gaan eten maar die is te vol, dus ik slenter verder naar een klein Italiaans eetcafé waar ik alsnog mijn pizza heb.

En al die tijd denk ik: Het is gelukt. Ik heb het gehaald. Ik heb Scandinavië gerond. Twee pogingen mislukten, er kwamen ziektes en blessures en diepe vermoeidheid tussendoor. Regelmatig twijfelde ik aan mijn vermogens, werd bang dat ik zo’n man zou worden die één keer iets groots heeft gepresteerd en de rest van zijn leven niet veel verder komt dan daar over praten. Die ene spectaculaire fietstocht in een steeds grijzer verleden.

Die angst blijkt onterecht. Ik kan het nog steeds, sterker nog, ik ben er beter in geworden. Dit rondje Scandinavië is zwaarder en langer dan dat van 2010 en mijn lijf kan het beter aan. En straks heb ik voor het traject Kiel – Delft een dag meer dan toen, en die dag ga ik gebruiken voor extra kilometers. Niet om een totaal uitgeput lichaam met iets meer comfort naar huis te slepen.

Ik heb geen totaal uitgeput lichaam. Goed, ik voel de kilometers en heb een rustdag nodig. Maar dat is het dan ook.

Het is donker in Oslo. Ik wil nog niet naar bed, deze avond moet gevierd worden. Zondagavond is geen spetterende avond, maar er is nog genoeg leven in de cafés. Na het gebruikelijke aarzelen en dralen en niet kunnen kiezen, stap ik een veel te hip café binnen. Een wijnbar met mooi geklede mensen waar oude soul van plaat gedraaid wordt. Ik bestel een belachelijk duur glas wijn. In stilte genietend drink ik het en bestel dan een nog duurder glas. Wat kan mij het allemaal schelen.

Oslo. Op eigen kracht heb ik het bereikt. Hier gaat een streep door een oude rekening. Een al vijf jaar doorzeurende teleurstelling begraaf ik op deze mooie zomeravond.