Ik kijk uit op een berghelling. Zo eentje uit de folders. Half weiland, half bos, met houten huizen en boerderijen. Veel zie ik er inmiddels niet meer van, de schemering is flink op streek. Ik heb de bergen bereikt. Iets waar ik al naar verlangde sinds ik bij Deauville de kust verliet.
Niet dat er iets mis was met de route naar Orléans, en al helemaal niet met de stad zelf. Ook de route na Orléans was niet te missen. Aanvankelijk over de rivierdijk, later langs kanalen die vaak door bos liepen. Een spectaculair aquaduct over de Loire waar je moet uitkijken niet het water in te fietsen.
Goed terrein om kilometers te maken en ik voel me opmerkelijk sterk. De ongemakken en kleine pijntjes zijn er in het begin wel, maar zakken snel weg.
Ergens aan een knooppunt van rivieren en een kanaal is een stadje genaamd Clamecy. Mooi, rustig, sfeervol. Een camping op loopafstand. Ik ben er aan het eind van de middag, een mooi moment om het een dag te noemen. Eigenlijk is het tijd voor een rustdag en veel idealer dan hier wordt het niet. Maar mijn lichaam is er nog niet aan toe. De laatste paar uur voelde ik me fit zoals ik me zelden voel.
Dus ik doe mijn gangbare avondritueel van douchen, koken, eten, afwassen, terwijl ik tussen de bedrijven door een alternatief zoek op een dagafstand van hier.
Als ik die avond langs het kanaal naar het centrum loop voor een drankje, heb ik dat alternatief nog steeds niet gevonden. Voorbij Autun zit niks, en Autun zelf is maar honderd kilometer ver.
Het wordt dus een rustdag hier. Op woensdag, een gekke dag. Maar het is zoals het is en het is goed hier. Ik drink wijn uit een klein en lelijk glas en probeer wat te schrijven. In het donker loop ik terug en zie de maansverduistering.
De ironie is dat ik na de rustdag niet verder kom dan Autun. Vanwege een afgesloten weg moet ik tientallen kilometers omfietsen, waardoor ik pas eind van de middag in Autun ben. Verder gaan betekent dat ik of pas in de avond arriveer, of zo ver van de route afwijk dat het zinloos is.
Gelukkig is er een fijne camping hier. Na het eten zit ik op een bankje en kijk uit over een beek, richting de stad. Tussen het groen zie ik wat van de historische gebouwen. Als het donker is komen jongelui aan de overkant een kampvuurtje stoken. Zelf heb ik een klein flesje wijn. Ik ben vermoeider dan ik had verwacht na die 140 kilometer, maar het is goed zo.
Inmiddels is me overigens duidelijk waarom er zo weinig opties waren voorbij Autun. De volgende stad is Le Creusot, een industrieel centrum met drukke wegen er omheen. Niet een streek waar je zomaar op vakantie gaat.
En dat geldt eigenlijk ook voor Pont d’Ain, waar ik die dag eindig. Het is het plaatsje waar ik twee jaar terug geen rustdag wilde houden, en nu ik er zo een enkel nachtje verblijf, begrijp ik ook waarom. Het is een mooi stadje op een mooie plek, maar de omgeving is verprutst door snelwegen en het is niet aantrekkelijk.
Het is vrijdagavond, ik ga nog even in het stadje kijken. Er is een kebab-zaak open en dat is het.
Je moet soms door zo’n gebied heen. Het is niet anders. En als je er op terugkijkt, fiets je in totaal hoogop een paar uur langs vervelende wegen en industrie. Het is net als met regen. Als je terugkijkt op een verregende week en de uren telt dat er daadwerkelijk water uit de lucht viel, haalt het totaal zelden een volle werkdag.
Hoe dan ook, op de derde dag na de rust zijn de bergen er. Eerst wat kleine cols van 800 à 900 meter. Die zo dicht bij elkaar lagen zonder grote afdaling ertussen, dat ze in Noorwegen gewoon één fjell hadden geheten.
De echte bergen zie ik bij Annecy. Die mooie stad aan dat bijzondere meer. Waar ik dit keer niet veel aandacht aan besteed, omdat ik door wil naar Beaufort, aan de voet van de eerste grote bergpas.
Er is een fietserscafé ergens langs het meer. Met een prachtig uitzicht. Hier stop ik toch maar even voor ijs, koffie en een volle waterzak. Want die gaat inmiddels drie keer per dag leeg. Dat is bijna zeven liter water per dag die ik moet drinken tijdens het fietsen.
Op twee uur fietsen van Beaufort zie ik iets waar ik van schrik. Gele bordjes met pijlen. En de aankondiging dat de volgende dag de Tour de France hier langs komt. Heb ik me zo vergist? Ik had het gecheckt een paar weken terug. Nergens zou ik de karavaan tegen komen.
Nu verwachtte ik wel dat ik in de ochtend al over de pas zou zijn, maar een kampeerplek kan ik natuurlijk wel vergeten. Ik heb geen idee hoe ik dit moet oplossen. Terugfietsen? Een avondrit over de bergpas, in de hoop dat in Bourg-St.-Maurice niet alles vol is? Wildkamperen? Ik heb geen idee en kan niks anders verzinnen dan verder fietsen.
Uiteindelijk blijkt de camping niet vol, laat staan afgeladen. Ik kan zelfs kiezen. Er hangt wel een briefje dat de bergpas in de ochtend is afgesloten. In de ochtend? Touretappes worden toch in de middag gereden? Ik vraag het aan de beheerder maar mijn Frans is niet goed genoeg om hem te begrijpen.
Eén van de andere gasten spreekt gelukkig Engels en legt mij uit dat dit de tourversie is van de Tour. De Tour de France voor gewone stervelingen. Ik had geen idee dat het bestond maar dit verklaart het wel. Ze zegt dat ik er op de fiets wellicht tussendoor kan glippen.
En zo eindig ik deze dag met een gerust gemoed, starend naar de berghelling, aan de picknicktafel waar ik dit verhaal begon te schrijven, inmiddels dagen geleden. Deze onverwachte gebeurtenis gaat me hoogop een halve dag kosten, en die gebruik ik gewoon voor een uurtje extra nachtrust en een extra mok koffie voor vertrek.
Het enige kleine flesje dat ze hadden in de supermarkt, blijkt dessertwijn te zijn. Ik krijg het nauwelijks op, zo moe ben ik. Fysiek ben ik misschien sterk, geestelijke energie is nog steeds schaars en het gedoe van vanmiddag trekt de accu snel leeg. Ook met tien jaar ervaring in dit soort reizen, ben ik nog steeds maar een klein wezentje op een enorme planeet.
Ik sla de laatste slok achterover, kijk nog één keer naar de lichtjes op de berghelling en ga slapen.