Schaduw is kostbaar op deze rustdag in Wittenberg. Het is hier lang niet zo heet als in Italië, maar nog steeds domineert warmte deze reis. Het koele Noorden is nog ver weg, hoewel voor velen deze stad tot het hart van Noord-Europa behoort. Het is immers de stad van Luther, waar de reformatie begon, de scheiding tussen het nuchtere Noorden en het uitbundige Zuiden.
Voor mij is dit nog steeds het Zuiden. Het is hier fijn, maar het heeft niet die weldadige rust van het echte Noorden. De rust die ik pas vind bij de kusten van Waddenzee en Oostzee. En daarboven, aan de fjorden, in de uitgestrekte wouden. In de bergen met hun kromme berken en aan de brede beken van de toendra.
Ik ben geen ster op de weg van de minste weerstand. Alleen dingen die veel moeite kosten kunnen mijn aandacht vasthouden. Maar mijn reis naar het Noorden is ook voor mijn doen zwaar.
Vier rivieren volg ik op weg naar het Noorden. Als eerste de Rijn, die mij uit de Alpen brengt, door Zwitserland en Liechtenstein, naar Vorarlberg. Daarna de Donau, een rivier die ik eigenlijk niet goed genoeg ken.
Het klinkt gemakkelijk, langs de Rijn en de Donau fietsen. Maar twee rivieren die in verschillende zeeën uitmonden, betekent dus ook dat je een waterscheiding over moet. In dit geval is die waterscheiding de noordelijke uitlopers van de Alpen. Veel korte, steile klims. Soms door bos, vaker door weilanden waar de zon genadeloos schijnt. Nog steeds gaat mijn waterzak minstens twee keer per dag leeg.
Het lukt niet in één keer. Op dit punt liggen Rijn en Donau vrij ver uit elkaar. Aan het eind van de middag kom ik aan de Ammersee, in het mooie plaatsje Dießen. Ik eet er ijs en ga dan verder langs de oever richting Utting, waar een camping is. Het is daar druk, maar op het tentenveld is nog ruimte genoeg. Intussen is het weer drukkend geworden, er hangt onweer in de lucht. Niet gek natuurlijk met die warmte. Tijdens het koken blijft het bij spetters die niet doorzetten. Het onweer slaagt er niet in het meer over te steken.
Wat er ook is, is een overdaad aan muggen. Tegen de tijd dat het donker wordt, ergeren ze me zo sterk dat ik niet meer kan schrijven. Ik pak mijn tas en loop naar de oever, waar wel ergens een biertje te krijgen zal zijn.
In de buurt van de biergarten begint het onweer toch aan de oversteek. De wind steekt op en wordt snel heel sterk, een parasol op het terras waait om. Ik loop naar het strand en steek mijn gezicht in de wind. Ik blijf staan totdat de regen begint. Eindelijk.
De weersverandering is structureel. Vrijwel elke dag eindigt nu met onweer. De eerste dag langs de Donau, die eindigt bij Bad Abbach, waar ik in de enige biergarten van het stadje zat toen het onweer losbarstte. Gelukkig kon ik naar binnen en m’n bier opdrinken, totdat het weer droog was. Het was nog steeds warm en benauwd toen ik de drie kilometer terug naar mijn tent liep.
De derde rivier is een zijrivier. Ik hoef er dus geen waterscheiding voor over, alleen een brug. En dat is prima, want de route van deze dag is zo ook wel zwaar genoeg.
Die zijrivier is de Regen. Bij de stad Regensburg mondt zij in de Donau. Nooit geweten dat die naam daar vandaan kwam. Ook nooit geweten dat het zo’n adembenemend mooie stad was. Nou struikel je in deze contreien over de prachtige historische steden die de bombardementen bespaard zijn gebleven. Maar deze is wel heel bijzonder. Als het in m’n ritme had gepast, had ik hier een rustdag gehouden.
Maar de Regen is niet minder bijzonder. Zij stroomt door een rustig dal tussen groene heuvels. Op de oevers mooie bomen, struiken en veel bloemen. Her en der liggen kleine eilandjes en rotsblokken in de stroom, om de paar kilometer staat een historisch gebouw.
Als ik mijn plannen niet had moeten omgooien, had ik nooit geweten dat dit moois bestond. Ik kijk mijn ogen uit.
Na de koffiepauze verlaat ik de Regen. Ik heb ervoor gekozen om toch een deel van de Elbe te volgen op weg naar het Grote Noorden. Dat betekent dat ik opnieuw een waterscheiding over moet, van het Donausysteem naar het Elbesysteem. En naar een ander land moet, naar Tsjechië.
Hier begint het zwaar te worden. Niet zozeer vanwege de klims, als wel vanwege de fietspaden. Tientallen kilometers rij ik over zwaar gravel. Door dorpen met kasseien. Af en toe asfalt, maar dat heeft vaak ook z’n beste tijd gehad. En ik merk dat de grens nadert. Het is dunner bevolkt, dorpen hebben steeds minder voorzieningen.
Halverwege de middag, als m’n water bijna op is en ik heel moe ben van het zware fietsen, is er eindelijk weer een dorp met cafés en winkels. De grens is dan niet ver meer. Ik wil even pauze, want ik weet van de vorige keer dat er een stuk niemandsland zal volgen.
Helaas. Er is een soort dorpsfeest gaande met rommelmarkt en andere toestanden. Het hele dorp behalve de hoofdstraat zit achter hekken en je moet een toegangskaartje kopen. De cafés zitten achter het hek of zijn gesloten. Ik fiets wat rond, maar het zit potdicht. Ik kan geen koffie drinken zonder eerst een kaartje te kopen. En nergens is een bron.
Ik heb er geen zin in, en ga verder in de hoop dat het goed komt. En anders wordt het twee uur dorst lijden.
Vlakbij de grens is een T-splitsing waar ik naar rechts moet. Ik ben de bocht al door als ik besef dat op het huis waar mensen in de tuin wijn zitten te drinken, een bord hangt. Zou dit dan toch een gelegenheid zijn?
Ik keer om, en vraag het. Het is inderdaad een restaurant, maar ze zijn dicht omdat vanwege het feest toch niemand komt. Maar ze verwijzen me door, als ik een halve kilometer rechtdoor ga, is daar nog een gasthaus.
Ik probeer het. De weg houdt op in een gehucht genaamd Hintere Lindau. Er is hier inderdaad een gasthaus dat open is. Op de uiterste rand van Duitsland.
Terwijl ik mijn kaffee und kuchen nuttig kijk ik uit op bos waarvan ik weet dat dat bij het niemandsland hoort.
Als ik verder ga, heb ik even spijt dat ik er geen kamer heb genomen. Wat een stille plek, bijna in het niets. Het zou een bijzondere avond zijn geworden.
Maar wel één met spijt over te weinig kilometers en gedoe over vegetarisch eten dus het is beter als illusie dan als plan om echt uit te voeren.
En de wegen zijn slecht. Aan de Duitse kant hetzelfde zware gravel als ik eerder die middag had. Aan de Tsjechische kant iets dat lijkt op iets dat ooit keihard asfalt was, maar nu in grote scherven uiteen gevallen is. Het is doodvermoeiend en ik hoop maar dat mijn banden dit gaan trekken.
Ook als ik het grote bos uit ben en weer wat bebouwing tegenkom, blijven de wegen vaak slecht. De routeplanner heeft gebruik gemaakt van de bestaande fietsroutes, en die gaan veelvuldig over paden die eigenlijk alleen voor mountainbikers zijn. Grof grind, hoekige stenen, zand. Het gaat, maar het kost veel energie en tijd, terwijl de avond nadert en ik in een gebied moet komen waar meer overnachtingsmogelijkheden zijn dan hier.
Na een stuk waar de weg zo slecht was dat ik mijn fiets tientallen meters moest duwen, besluit ik de track goeddeels te negeren en over grotere wegen te rijden. Er rijden niet veel auto’s en tegen zevenen kom ik aan in Mariánské Láznē, in het Duits Marienbad. Er is hier een camping, maar ik weet dat hotels niet duur zijn in Tsjechië. Voordat ik koers zet naar de camping, kijk ik even wat een kamer kost bij het hotel waar ik net langsfiets.
Voor dertig euro heb ik een compleet appartement voor mezelf. Als ik in het restaurant vraag naar vegetarische gerechten, laat de serveerster de kaart zien en zegt ‘We hebben alleen dit’, wijzend naar de tien vegetarische en veganistische hoofdgerechten.
Daar zet ik dus mijn tent niet voor op.
Het is een soort vakantie in mijn vakantie. Ik ga te laat naar bed, maar slaap zoals ik lang niet heb geslapen. Maar voor die tijd was ik nog wel zo slim geweest om de track voor de volgende dag opnieuw te genereren, maar dan met profiel ‘snelle ligfiets’ in plaats van ’trekking bike’.
En dat merk ik, de volgende dag. Ik zit vrijwel alleen nog op normale, meestal redelijk onderhouden asfaltwegen. De kilometers komen een stuk gemakkelijker. Mijn doel is om eind van de middag bij de Elbe te komen, en een stukje stroomafwaarts in een leuk stadje weer een hotel te nemen.
Ondanks de hitte schiet het nu lekker op. De wegen worden steeds strakker en grosso modo gaat het naar beneden. Ik ben over de waterscheiding heen.
Alleen komt het onweer dit keer niet ’s avonds. Het komt halverwege de middag. De eerste klap komt wanneer ik over een vrijwel kale heuveltop fiets. De regen is net daarvoor begonnen, en ik zie dat hij door gaat zetten. Maar stoppen om de regenjas aan te trekken is er nu niet bij.
Ik ga zo snel mogelijk de afdaling in.
Een stuk lager zie ik dat het niet een enkele klap was. Dit gaat door. Gelukkig ben ik in een gebied aangeland met veel bovengrondse hoog- en laagspanningsleidingen. Ideale bliksemafleiders. Ik zie dat als ik van mijn route afwijk, ik langs deze leidingen richting het stadje Louny kan, waar ik in 2013 ook overnachtte. Hoewel ik nergens bliksem zie inslaan, voel ik me een stuk veiliger zo.
Voordat ik Louny bereik, kom ik eerst door wat dorpjes. Ik zie hier onvoorstelbare armoede. Volkomen vervallen appartementsgebouwen waar mensen achter landbouwplastic wonen omdat van de gevel weinig meer over is.
Een hemeltergend contrast met Louny zelf, met zijn middeleeuwse stadspoort, prachtige binnenstad en smetteloze kerk. Het is inmiddels weer droog en ik ben aan koffie toe. Ik zet m’n fiets tegen de plantenbak van een hippe koffiebar en ga zitten op het terras.
Dat duurt niet lang. Het onweer waarvoor ik naar deze stad vluchtte, bleek slechts een klein voorproefje. Nu breekt de pleuris echt uit. Iedereen vlucht naar binnen. Het dondert en bliksemt en er valt regen waar een paraplu of regenjas niks tegen uitricht. Het is me vrij snel duidelijk dat ik niet verder ga komen dan Louny. Ik zie er zelfs tegenop om straks naar buiten te gaan om een hotel te zoeken.
Natuurlijk wordt het uiteindelijk minder heftig. Ik sprint naar buiten en ruk mijn regenjas uit de zijtas. Dan peddel ik de binnenstad rond, langs de betaalbare hotels om uit te komen bij het Caramell-hotel waar ik zes jaar geleden ook was. Het is helaas minder leuk dan toen, omdat het prachtige terras nu uiteraard dicht is, en het eigen restaurant is uitgebaat aan een Grieks restaurant.
Dat uiteindelijk wel een prima vegetarische maaltijd weet te improviseren. En ik heb een kamer op de bovenste verdieping met uitzicht over de markt.
Waar ik uiteindelijk, nadat ik door de stad heb gewandeld en een lokaal biertje heb gedronken, ga zitten met een miniflesje wijn uit de minibar. Ik draai oude tango’s op mijn telefoon en kijk uit over deze prachtige stad. Ik voel me gelukkig en vrij. Ik heb een jaar gewerkt en gespaard, voorbereidingen getroffen en getraind, en nu zit ik hier. De eerste paar duizend kilometer in de benen, vrij en mezelf, op een mooie plek.
Bij het ontbijt merk ik dat ik de enige gast van het hotel ben. Waarom.
Langs Louny loopt een zijrivier van de Elbe, dus het schiet lekker op. Geen grote klims meer. De eerste bergen, kastelen en rotsen van het Elbsandsteingebirge komen in zicht. Er komt een afdaling over een veel te drukke weg, ik schiet een dorp door en dan sta ik in een parkje op de oever van de Elbe. Hier is een barbecueplek met picknicktafel. Een vrouw laat haar hond uit. Een enkele hardloper.
Maar vooral is daar de rivier. Hier nog een bescheiden stroom met betonning aan één kant van de vaargeul. De heuvels zijn hier relatief laag, ik weet wat er enkele tientallen kilometers verderop gaat komen. Ik zet mijn fiets tegen de picknicktafel en pak wat eten uit mijn tas. Ik kijk naar het water. Hier begint het grote traject naar het Noorden.