Lichtenfels was een prima plek voor een rustdag. Maar wellicht had ik even naar de weersvoorspelling kunnen kijken. Het was die dag namelijk best wel ideaal fietsweer. Rustig, droog, prettige temperatuur. En weinig zon, wat voor mijn huid ook wel weer eens goed was.

De dag daarop is het minder. Regen, regen, regen. Zo sterk dat NINA, de noodberichtenapp van de Duitse overheid, een waarschuwing geeft voor extreme neerslag. Ik pak een natte tent in en ga snel naar het overdekte terrasje bij het sanitair.

Terwijl ik ontbijt komt de starkregen over. Op de regenradar zie ik dat dit wel over zal gaan, maar droog kan ik vergeten. Het gaat gewoon een hele natte dag worden. Ik maak nog maar wat oploskoffie.

Rond tien uur is het hozen veranderd in regenen en ga ik toch maar op pad. Wat moet je anders met zo’n dag.

Ik zou graag schrijven dat het meeviel, maar het viel dus gewoon niet mee. De gravelpaden zijn glibberig, auto’s werpen grote wolken op bij het passeren. Mijn nieuwe regenjas, hoewel duidelijk beter dan de vorige, kan het water niet geheel buiten houden.

De route van vandaag zal mij in het Fichtelgebergte brengen, een klein, niet al te hoog gebergte tegen Tsjechië aan. Ik ben er erg nieuwsgierig naar, maar betwijfel of ik er veel van ga zien op deze manier.

Na de middag wordt het wel droger. Er is miezer af en aan. Er zijn laaghangende wolken en nevel van regen die op de wekenlang opgewarmde bodem valt en meteen weer verdampt.

De route gaat veel over oude spoorlijnen, wat wel zo prettig is in deze omstandigheden. Er zijn mooie beken en veel donker, nat bos. Langzaam wordt de regen minder, maar het is enorm vochtig.

Ergens aan het fietspad hangt een bord met reclame voor goedkope kamers in een Gasthof direct aan de route. Het is verleidelijk, maar half drie is echt te vroeg. Ik ga verder en verlaat snel daarna het bos.

Het gaat nu steiler omhoog. Ik weet uit wat ik er over gelezen heb, dat dit een oud wintersportgebied is, en zo voelt het ook. Het houdt z’n winterslaap in de zomer.

Het wordt droog, maar nooit zo droog dat ik het vertrouw om m’n camera tevoorschijn te halen. Aan het eind van de middag is het dan zo ver, maar heb ik geen puf meer. Ik volg een stukje oude spoorlijn tot aan Selb. En hier begint het dan toch weer te spetteren.

Om vijf uur sta ik op het dorpsplein. Het is klein maar mooi. Een fontein, een grote gele kerk. Alles ziet er piekfijn uit, op het kneuterige af. Op de één of andere manier ontroert het mij.

Ik kan een halfuur doorfietsen naar een camping. Ik kan een halfuur fietsen naar een hotel over de grens, dat waarschijnlijk goedkoper is. Maar ik vind het klaar voor vandaag. Hier voelt het goed. Ik neem een hotel om de hoek.

Het is vrijdagavond. Ik ga wat eten in de Ierse pub aan het plein. Daarna wil ik een biertje en schrijven. Vlak naast de statafel waar ik aan zit, is nog zo’n tafel. Iets te dichtbij als je het mij vraagt, maargoed. Daar staat een man die mij aanspreekt en ik heb meteen al zo’n gevoel. Ik antwoord wel maar hou de boot af en ga verder met schrijven.

Hij blijft het proberen, maar ik negeer hem. Dan gaat hij contact met anderen zoeken, die daar ook duidelijk geen zin in hebben. Dan het barpersoneel, knappe jonge vrouwen, totaal out of his league. En dan ben ik weer aan de beurt.

Ik doe net zo lang of ik hem niet hoor totdat hij naar mij toeloopt en mij confronteert. Binnen de anderhalve meter. ‘Laat me alleen’ zeg ik geïrriteerd, buig me weer over mijn werk en gebaar met mijn hand dat hij op moet hoepelen.

Eigenlijk een beetje de situatie die ik twee jaar geleden had in Zweden. Alleen vlucht ik dit keer niet weg voor de creep, zoals toen. Ik stuur hem weg. Nu pakte het vorige keer uiteindelijk erg goed uit, maar ik merk dat ik me er nu veel beter bij voel. Er is geen naar, ongemakkelijk gevoel.

De creep bestelt nog een pul, drinkt die half leeg en vertrekt. En ik blijf achter met het besef dat ik onverwacht, in een tijd dat mijn mentale reserves vrijwel uitgeput zijn, een overwinning op mezelf heb geboekt. Gewoon eens niet beleefd zijn. Iemand wegsturen.

Ik ga terug naar het hotel. Het is warm. Ik pak nog een biertje uit de koelkast en ga naakt op mijn bed liggen. Draai Tangofilmpjes op mijn telefoon. Heel even ben ik terug in die wereld waar nog nooit iemand van corona had gehoord.

Ik ontbijt alleen. Opnieuw ben ik de enige gast.

Het is somber weer als ik vertrek. Een donkere grauwe lucht hangt boven de heuvels. Dan ga ik Tsjechië in en kom terecht is een triestige omgeving. Versleten wegen, vervallen huizen. Het stadje over de grens, waar ik goedkoper had kunnen overnachten, ziet er armoedig uit.

De route is zwaar. Slechte wegen door weilanden en bossen. Als ik weer in Duitsland ben, wordt het niet beter. Zware gravelwegen door naaldbossen. Ik merk dat ik er moe van word. Al drie weken rijd ik een groot deel van de tijd over dit soort wegen en paden. Dat het meer lichamelijke energie kost is het punt niet. Het is het altijd alert moeten zijn. De hele tijd opletten of ik niet in een gat of tegen een steen fiets. Dat is te veel energie is gaan vreten. Altijd maar naar die paar meter grind voor je kijken in plaats van naar de omgeving.

Wanneer ik eindelijk een bakker vind om koffiepauze te houden, ben ik er uit. Het is tijd voor andere, snellere routes. Meer kilometers en meer naar de omgeving kijken. Ik maak een nieuwe track op mijn telefoon en zet deze over op mijn GPS.

Ik fiets lang over een strak geasfalteerde oude spoorbaan. Boven de beek er naast hangt dikke nevel. De kilometers komen snel. Ik voel mezelf ontspannen. Het was een mooie uitdaging, de routes door het Zwarte Woud en Beieren. Maar nu is het tijd voor een andere manier van fietsen.

Aan de lucht zie ik dat de regen nu echt voorbij is. Ik passeer een relatief grote stad en kom in een gebied dat, nu de zon er weer is, meteen droog aanvoelt.

Rond half vijf kijk ik waar ik kan kamperen. Er zijn dichtbij twee opties, daarna is er een gat. Nog even twee uur extra maken zit er niet in vandaag. Ik kijk op de site van de camping die het dichtst bij de route ligt. Ze zitten de hele maand vol. Ik overweeg om te bellen, maar eigenlijk heb ik geen zin in iets druks en massaals.

Het alternatief is een ‘waldcamping’ in Thalheim. Wellicht veel leuker. Het is nog een kilometer of tien.

Het ligt direct achter de sportvelden van het stadje, maar eenmaal door de poort waan je je middenin het woud. De beheerders komen op mij af. Een relatief jong stel, ze blijken ook enthousiaste fietsreizigers. In de winter, als de camping dicht is, gaan ze naar warmere oorden om te fietsen.

Alles gaat heel ontspannen hier. Ik zet ergens mijn tent op één van de kleine open plekken tusse hoge waar dit terrein uit bestaat. Ga dan koken in de grote halfopen picknickruimte. Alles is heel hip, uit ruw hout gemaakt. Maar functioneel en comfortabel. Ideaal voor fietsers en wandelaars.

Na het eten ga ik zitten bij de centrale kampvuurplek. De beheerders komen erbij zitten met de inschrijfformulieren en om wat te kletsen.

Ik merk dat het moeite kost om een gesprek te voeren, vooral in het Duits. De afgelopen dagen waren vermoeiend en ik ben ook alweer een paar weken op mezelf.

Na wat small talk over fietsen wijzen ze me waar brandhout ligt en moedigen me aan om het vuur aan te steken, voor de gezelligheid op zaterdagavond. Dan gaan ze verder.

Ik probeer het vuur aan te steken, maar alles is nat en mijn aansteker gaat leeg. Ik heb geen puf om op zoek te gaan naar vuur en geef het op. Zo met m’n koffie in de schemering vind ik het ook wel best.

Maar dan komen er twee Duitse vrouwen die vragen hoe het zit met het vuur. Ik leg uit dat mijn aansteker leeg is, dus ze halen hun eigen. Even later brandt er een goed vuur.

We praten wat, in het Engels. Ik merk dat dat beter gaat. Ze bieden me een glas wijn aan, en hoewel ik eigenlijk bedacht had alcoholvrij te gaan vanavond, sla ik het toch niet af.

Ik kom toch weer een beetje op gang en blijf nog een uurtje zitten. De vrouwen zijn hier eerder vanmiddag aangekomen en blijven twee nachten. Even een weekendje weg, lekker zonder plannen naar deze groene en stille plek.

Uiteindelijk merk ik toch dat ik te moe ben voor een gesprek. Ik bedank ze voor de gezelligheid en de wijn en ga slapen. Diep en lang.

Ik word wakker van bosgeluiden en spelende kinderen. Verkeer hoor je hier niet. Ik ontbijt uitgebreid in de ochtendzon met de geur van het bos.

Mijn tassen zijn ingepakt en hangen aan mijn fiets. Als ik de GPS aanzet en de waterzak aan het stoeltje hang, is daar de knapste van de twee dames van gisteravond. We voeren een wat onhandig afscheidsgesprekje dat langer duurt dan nodig. Er komt zo’n moment dat we op zich nog wel iets willen zeggen maar niemand weet wat. Ze wenst me een goede reis. Ik ga zitten, klik in en fiets naar de poort.

Langzaam dringt door dat als ik dit alles van tevoren had geweten, ik op deze plek mijn rustdag had moeten houden.