Droog en warm weer. Ik wist niet dat ik er zo naar kon verlangen. Mensen die van Scandinavië houden, halen hun schouders op over kou en regen. Sowieso, overal waar het groen is, is regen. Zo werkt leven nu eenmaal op onze planeet.

Maar mijn longen hebben er tegenwoordig een andere mening over. Vochtige lucht betekent hoesten, benauwdheid, kortademigheid. En nat weer betekent ook dat ik niet even op een bankje kan gaan zitten om bij te komen.

De dag na de hittegolf regende het. Regen die op nog warme bodem viel en de lucht verzadigde met waterdamp. Ik wachtte de ergste buien af en ging kort na twaalf uur op pad. Met hoestbuien en soms een ademhaling alsof ik een bergpas boven de 2000 meter aan het bedwingen was.

Maar het ging. En er stond een harde wind die ik in de rug had. De eerste dag van de reis zou een zware worden, maar met meer kilometers dan ik had durven hopen.

Mijn route gaat over Kinderdijk, door de Krimpenerwaard richting de brug over de Merwede bij Gorinchem. Overal hangen vlaggen van Schleswig-Holstein, de omgekeerde Nederlandse vlag. Dit is duidelijk een bolwerk van de vleesindustrie. Het voelt een beetje vijandig. Achter elke vlag zit wellicht iemand die mijn dieet als verraad beschouwt. Zo geradicaliseerd is het inmiddels wel.

Ik had de hoop dat tegen de tijd dat ik in Brabant zou zijn, de regen wel zou verdwijnen. En dat ik dan wat foto’s zou kunnen maken, want het landschap verdiende dat wel. Bij de Bergse Maas is het even droog en probeer ik het, maar ik ben de brug nog niet over of ik moet mijn camera alweer opbergen.

Helaas. Elke reis heeft van die dagen. Het is gelukkig geen traject waar ik maar één keer in mijn leven zal komen, dus er komt ongetwijfeld een herkansing.

Misschien wel volgend jaar. Wie weet kan ik dan weer in een lang weekend 800 km fietsen. Met hemelvaart over Maastricht naar de Franse Ardennen en weer terug ofzo.

Nu is dat nog ver buiten beeld. Rond vijf uur heb ik voor het eerst een gelegenheid om koffie te drinken, en dan voel ik dat het wel klaar is voor deze dag. Ik ben dan net voorbij Waalwijk, dus kamperen bij de Loonse en Drunense Heide ligt voor de hand.

Tijdens de koffie bedenk ik dat het magische ‘Op Reis’-gevoel er is vandaag. Ondanks alles. Maar ook voel ik dat het klaar is voor vandaag. Na 100 kilometer is mijn energie op. Ik zoek op de kaart een camping vlakbij en rijd er rustig heen.

De Brabander bij de receptie voldoet aan alle cliche’s van de stugge Noorderling. Ik word prima geholpen maar er komt geen woord te veel uit. Ik krijg een plekje op een leeg tentenveld direct naast het servicegebouw. Het is nog steeds grauw. Af en aan zijn er kleine miezerbuien. Maar het servicegebouw heeft wel een grote recreatieruimte, dus ik kan mijn maaltijd binnen aan een tafel opeten.

Het is een oude stal, opgeleukt met aftandse meubels, een pingpongtafel, dartbord en stereotoren waar cassettebandjes in kunnen. Voor de verlichting zijn talloze kabels slordig langs de spanten getrokken. Waar de schakelaar zit voor wat, is me volslagen onduidelijk. Het eerste wat ik aan de praat krijg is een serie TL-balken, waarvan er eentje een harde zoem geeft. De herrie is niet te doen, dus ik eet in het halfduister.

Na de afwas vind ik de schakelaar voor een andere rij TL-balken, die in stilte z’n werk doet. Er is ook een waterkoker, ik breng mijn avond door met koffie, thee en de eerste alinea’s van dit verhaal.
Later op de avond komt er een stel pensionada’s om te klaverjassen. Twee echtparen. Ze zeggen hardop welke kaart ze op tafel leggen en het voelt alsof dat de enige woorden zijn die ze nog tegen elkaar uitspreken.

Twee jaar geleden ging ik zonder een groot plan op reis. Vanwege corona. Er waren zo veel onzekerheden, de regels veranderden de hele tijd, gebieden konden plotseling weer op slot gaan. Ik zorgde dat ik voldoende routes in m’n GPS had en improviseerde een mooie reis aan elkaar.

Dit jaar doe ik dat weer. Niet omdat ik uitbraken en maatregelen vrees, maar omdat ik geen idee heb hoe goed ik kan fietsen. Ik ga weer onderweg bedenken hoe ik de tracks aan elkaar knoop.

Op de tweede dag sta ik al voor een keuze. Ga ik over Namur, Verdun en Nancy, of over Maastricht – Luxemburg? Het zijn allebei trajecten die ik nog nooit gefietst heb.

Hoe dichterbij de kruising van de routes komt, hoe lastiger ik het vind. Maar wanneer het eenmaal zover is dat ik moet kiezen, zit ik op de jaagpaden langs de Belgische kanalen. En dat fietst wel heel lekker door. Ik volg ze tot Maastricht, een stad waarvan ik had verwacht er pas op dag 3 te zijn.

Ik ga nog even verder, om een kampeerplek te vinden. De Maas over, de stad uit, en dan komen de eerste klimmetjes van de reis. Bij de eerste word ik genadeloos ingehaald door een wielrenner, terwijl er tegenwind is. Een pijnlijke herinnering aan hoe mijn lijf er aan toe is.

De tweede, de Bemelerberg, gaat gelukkig soepel. Het zit er nog steeds wel in, ergens. Ooit kan ik het weer.

Uiteindelijk strijk ik neer op een kleine camping in Sibbe. Na het eten loop ik naar het dorp en drink Kwaremont in het wielercafé, waarbij ik vermoed dat ik de enige serieuze fietser ben vanavond.
Er stopt een grote bus voor het café, de lokale harmonie stapt uit. Ze komen terug van hun optreden bij de Vierdaagse.

Ik zit hier alleen, ken niemand. De cultuur ken ik van horen zeggen. In niets ben ik een Limburger. Alleen zijn, het is er meteen al weer. Het hoort bij mijn sport en de kunst is om het niet om te laten slaan in eenzaamheid.

Vorig jaar kon ik het niet. Maar nu? Het is anders dan het altijd was, maar na twee dagen heb ik er al wel enig vertrouwen in. Terwijl ik terug loop naar mijn tent, mijmer ik er wat over. Het moet toch kunnen, alleen zijn zonder eenzaamheid.

De kantine van de camping blijkt nog open. Ik neem nog een laatste biertje want waarom niet. Uit de muziekinstallatie klinkt The Sweetest Taboo. Ik arriveer in mijn reis.