De bergen waren ingeklemd tussen het massieve water van de meren en de zee, en het zwevende water van de wolken. De strakblauwe lucht van gisteren had plaatsgemaakt voor dikke, laaghangende wolken met daaronder een soort dunne nevel die net geen miezer werd. En het was stil.

Over een kleine weg fiets ik om het langwerpige meer heen richting het fjord. Soms twijfel ik of de zwevende druppels in miezer zijn veranderd, maar het geringste klimmetje maakt mijn lichaam al te warm voor een regenjas. Net zuid van Tau kom ik op de hoofdweg, die iets verder langs het fjord verandert in een kleinere weg, aangezien de hoofdstroom van het verkeer een enorme tunnel induikt richting Stavanger.

De kleinere weg is niet zonder hindernissen. Iets voorbij Jorpeland zijn er werkzaamheden in een tunnel, het verkeer moet er in konvooi doorheen. Een wegwerker spreekt mij aan, vraagt me of ik verlichting en een helm heb. Het eerste uiteraard wel, voor het tweede leg ik uit dat dit not recommended is voor ligfietsen. Hij gaat even overleggen met een collega of ik met het konvooi mee mag rijden, of dat ze mij met een bestelbus naar de andere kant zullen brengen.

Tegen de tijd dat het tegemoetkomende konvooi uit de tunnel komt, krijg ik te horen dat ik zelf zal rijden, maar direct achter de loodswagen en ik moet zorgen dat de chauffeur mij in z’n spiegel kan zien.

Het levert wat vertraging op, maar het is een comfortabele manier om door de tunnel te komen. Gevolg is wel dat ik bij Oanes opnieuw de veerboot voor mijn neus zie wegvaren. Gelukkig is dit een halfuursdienst en zelfs dat halen ze niet, de veerboten zijn klein en varen af zodra ze vol zijn. Ik hoef niet lang te wachten.

Naast Stavanger lijkt Sandnes op de kaart geen grote stad, maar in het echt is dat anders. Inmiddels ben ik zo zuidelijk dat er serieuze steden zijn. Het is nog een beetje wennen, maar ik ben er ook wel aan toe. In elke reis komt er een fase dat de dunbevolkte gebieden, het alleen zijn en het spartaanse leven genoeg zijn geweest. 

Ik ben daar nu. Ik heb behoefte aan comfort, een beetje luxe zelfs. Aan het stadse geroezemoes, verfijnder eten en drinken. 

En zo besluit ik om naar het centrum van Sandnes te fietsen voor mijn koffiepauze. Ik heb nu gmaps nodig om een bakkerij annex lunchroom te vinden, dat is de keerzijde. Maar het is wat ik zoek. Een kleine zaak in een smalle straat, mooi ingericht, fijne koffie. De kleine luxe na weken van afzien.

In de middag wordt het grauwe wolkendek langzaam dunner. Ik fiets min of meer parallel aan de kust, maar zo ver landinwaarts dat ik niets van de zee te zien krijg. Het landschap is open, glooiend, agrarisch. Onvergelijkbaar met de woeste rotsen van gisteren. Het voelt al een beetje als de mooiere delen van Denemarken. 

Natuurlijk wil ik de zee zien. Daarvoor moet ik een stukje van de route af, naar een grotere weg. Ik doe dat wat onhandig waardoor ik nutteloze kilometers maak, maar ach. Ik kom er en de zee is er. De hemel is inmiddels opengetrokken. De weg is wel veel groter en drukker dan ik had verwacht, maar gelukkig is er een fietspad aan de westkant. Het is helder. Ik zie de zee tot aan de horizon. En de weg is vrijwel vlak. Ik ben in een andere wereld.

Helaas is het fietspad niet langs de hele weg doorgetrokken. Na verloop van tijd moet ik weer landinwaarts. Op zich heb ik het dan ook wel weer gehad met het drukke verkeer. Noorwegen lijdt helaas onder een ware plaag van auto’s en campers.

Uiteindelijk kom ik wel weer terug bij de kust en dan is de weg weer de kleine rustige asfaltstrook die ik me herinnerde van de tocht naar de Noordkaap. De lucht is helemaal blauw, het is vol zomer. 

Het was niet het meest fancy restaurant waar ik ooit zat en het was ook niet de beste curry die ik ooit at. Maar goed was het wel en na weken van zelfgekookte pasta en af en toe een vegaburger, was het toch, bij nader inzien, vanwege de omstandigheden, de lekkerste curry. In het kleine centrum van Egersund. Zeven jaar geleden had ik hier een ongeplande rustdag, vanwege een tijdelijke instorting na wekenlang doorpezen om vanuit het bloedhete Italië het koele Noorwegen te bereiken. Urenlang dwaalde ik door de straten met de houten huizen, om mijn hoofd weer tot rust te laten komen.

Na het eten wandel ik nog wat rond. Veel herken ik nog. Maar de rust komt nu meer vanzelf, omdat ik weet dat ik Kristiansand ga halen. En daarmee de veerboot naar het veel gemakkelijkere Denemarken. Wanneer de schemering komt, fiets ik terug naar de camping. Ik slaap diep.

De laatste klim bestaat niet in Noorwegen, concludeerde ik jaren geleden al. Pas wanneer je aan boord van de veerboot naar Duitsland of Denemarken fietst, heb je de laatste helling van Noorwegen te pakken.

Maar ook de één-na-laatste klim is een illusie, elke dag weer. De laatste twee dagen fiets ik door het binnenland, door een laag berggebied. Laag, maar niet licht. Ik moet per dag meerdere waterscheidingen over en die zijn altijd steiler en langer dan ik verwacht. En na de afdaling komt immer weer een onverwachte bult. De hoeveelheid voedsel die ik moet verstouwen neemt groteske vormen aan.

Binnenland en kust zijn in Noorwegen zelden duidelijk te scheiden. Zeker ook in het zuiden, waar ik op de laatste dag, ver van open zee, het Fedafjorden tegenkom. Ik volg dit landinwaarts, en gedurende tien kilometer is de weg daadwerkelijk vlak.

Wanneer ik bij het fjord arriveer, stop ik even om achterom te kijken. Tussen de bergen door, naar open zee. In het ochtendlicht. Het is het mooiste uitzicht van de reis. 

In de middag gaat de route voor een groot deel langs de Sørlandsbanen, de spoorlijn die Oslo en Stavanger verbindt via Kristiansand. Maar ook dat is zelden vlak. Deze lijn gaat door eindeloze tunnels en over hoge spoordijken. Vanaf de weg begrijp je snel waarom. Het is ondertussen grauw maar rustig weer geworden, alsof er een beetje herfst in de lucht zit. De route gaat door bossen, langs kleine meren en moerassen.

Uiteindelijk komt dan toch de grote afdaling naar de kust. De wegen worden groter en drukker, ik nader de stad. In het laatste deel moet ik opnieuw langs de E39, maar gelukkig is er een fietspad. Met daarin nog een stevige klim. 

Het inrijden van de stad is niet het leukste stukje van de reis. Ook Noorwegen lijdt aan een ernstige infectie van auto’s. Ik moet me door een knoop van autowegen heen worstelen, waarbij de ontwerpers duidelijk nooit aan voetgangers en fietsers hebben gedacht. Maar als ik daar doorheen ben, zie ik het centrum van deze mooie stad. Aan zee. Het is me gelukt. Ik heb het Noorse deel van de reis volbracht. Met afstand het zwaarste traject sinds mijn covid-besmetting.

Die avond eet ik in de stad. Bij een vestiging van Peppes Pizza, volgens mijn persoonlijke traditie. Er zijn hier ongetwijfeld betere restaurants, maar hier is het rustig en dat is wel zo fijn. Ik ben doodmoe. Hoezeer ik ook behoefte heb aan wat comfort en luxe, de zomerse prikkels van deze grote stad zijn te veel voor nu.

Na het eten wandel ik een rondje om de sfeer op te snuiven, maar koffie drink ik in de keuken van de camping. Nog even loop ik naar de jachthaven om vanaf een openluchttribune over de zee uit te kijken. Het is helder en rustig. De zon gaat onder.

Achter de horizon ligt Hirtshals, op de kop van Jutland. Waar het altijd zonnig is en altijd waait. Morgen zal ik daar aankomen en mijn tent opzetten om twee dagen uit te rusten. Ik weet nog niet of mijn lichaam daar genoeg aan zal hebben.