Twintig minuten. Langer was het niet. Twintig minuten op mijn Hurricane trainen op het basketbalpleintje achter mijn huis en een paar fietspaden in het park vlakbij, en ik stond te trillen op mijn benen. Ik, degene die altijd roept dat fietsen pas leuk wordt als het meer dan 150 km is, degene die ‘swinters voor z’n lol naar Harlingen fietst op één dag, die niet snapt dat mensen onder de zeventig de auto pakken voor een lullige veertig kilometer, die staalhard tegen fileklagers zegt dat ze maar een fiets moeten kopen als ze haast hebben, gooide na twintig minuten de handdoek in de ring. Ik had namelijk geoefend voor de indoor kartbaanraces deze winter. En daar word je moe van.

Kartbaanracen is mijn favoriete onderdeel van het wedstrijdligfietsen. Het is het spectaculairste en meest zenuwslopende onderdeel. Een typische race bestaat uit drie heats van 10 tot 15 minuten. Dat klinkt niet heel lang, maar geloof me, na vijf minuten begint het al flink afzien te worden en wou je dat het afgelopen was. Maar juist dan beginnen de eikels die willen winnen (zoals ik dus) druk uit te oefenen in de hoop dat je een fout maakt. Ze beginnen achterblijvers te lappen en rijden de bochten potdicht.

Het is erger dan een sprint die eigenlijk te lang duurt voor een sprint. Bij een gewone sprint mag je na afloop gerust een beetje sterven, de race is immers over. Bij hardlopen zie je dat heel mooi; zodra de atleten over de finish zijn lijken ze alle controle over hun lichaam te verliezen, ze vallen niet omver maar daar is ook alles mee gezegd. Maar de kartbaanrace is een lange serie van heel korte sprintjes die worden afgesloten met een kritische manouvre: het remmen voor en insturen van de bocht. Direct daarna begint het volgende sprintje. Dus eerst gooi je alle energie in dat sprintje, vervolgens mag je even geen enkel foutje maken, en dan begint het feestje opnieuw.

Gemiddeld zit er drie seconden tussen twee bochten.

Dit soort wedstrijden stellen hoge eisen aan je materiaal en aan jezelf. Vooral op het gebied van valbestendigheid. De kans dat je onderuit gaat is heel groot, zeker als je wilt winnen. Zelfs kartbaangod Jimmy Byloos ligt nog wel eens op het asfalt. Ikzelf neem vrij grote risico’s en ga graag bochtengevechten aan, dus ik bereid me goed voor op schuivers. Op mijn (onder)stuur zitten korte bar-ends die mijn remhandles en enigszins mijn handen beschermen bij een schuiver. Het blijkt een goed systeem; als ik onderuit ga, raken alleen het bar-end en de achterste snelspanner de grond. Dat scheelt veel schade en vooral ook pech tijdens de wedstrijd.

Mijn lichaam bescherm ik met elleboogbeschermers, door over mijn lange koersbroek een korte hardloopbroek te trekken, en door in mijn sokken een stukje schuim boven mijn enkel te schuiven. En verder natuurlijk een helm en handschoenen. Uiteraard zijn dit niet mijn beste broeken en sokken, hiervoor reserveer ik mijn oude troep. Mijn mooie kleding draag ik wel in gewone wedstrijden. Ook mijn strakke Sidi-wedstrijdschoenen blijven thuis; in plaats daarvan doe ik extra inlegzooltjes in mijn oude schoenen. Erg belangrijk bij het sprinten.

Maargoed. vandaag dus getraind en een beetje materiaal getest. Schakelen ging vrij goed, zowel van de kant van de techniek als van mijzelf. De boel een beetje schoonhouden en fijn afstellen zou genoeg moeten zijn voor de wedstrijden. Het remmen ging niet zo goed; deels kwam dat omdat het asfalt nat en vies was, maar deels ook door de remblokjes. Ik rijd met Magura Louise op m’n voorwiel, en heb daar blokjes van een nieuw merk in gezet die met koper gecoat zijn. Ze zouden daardoor beter in het huis glijden. Helaas remmen ze minder krachtig, en vooral, ze slijten als een dolle. Ik had ze scherp afgesteld vlak voor ik ging trainen, maar aan het eind moest ik al twee keer knijpen voor de bocht! Gauw weer terug naar de vertrouwde BBB-imitatieblokjes. Ik wil lomp hard kunnen remmen, en tijdens de wedstrijd heb ik wel wat anders aan mijn hoofd dan de vraag hoever de boel is afgesleten in het vorige rondje.

Toch wil ik nog wat beter oefenterrein. De grenzen werden vanmiddag teveel bepaald door het water en de rottende blaadjes in plaats van door de wrijvingscoëfficiënt tussen rubber en asfalt. Het pleintje ligt in deze tijd van het jaar teveel in de schaduw en blijft zelfs op een dag als deze nat. Bovendien is een publiek bestaande uit de lokale alcoholici suboptimaal 🙂 Gelukkig verloren ze na de eerste paar schuivers hun interesse.

In ieder geval moet ik nog wat meer kracht en conditie opbouwen, en wat aandacht besteden aan de instelling van mijn stuurbeugels. Die heb ik nu nog op de tourstand staan, en ik denk dat ze ietsjes voorover moeten zodat ik met wat meer gestrekte armen rijd, hetgeen de luchtweerstand iets vermindert. Het is de eerste keer dat ik specifiek train op de kartbaanwedstrijd. Ik hoop dat het resultaat oplevert, ik heb immers enig talent: vorig jaar in Breda haalde ik twee keer een tweede plek. Nog steeds scheepslengtes achter Jimmy uiteraard. Zolang hij meerijdt, is een tweede plek het hoogst haalbare.