Alle andere fietsers waren al weg toen ik mijn tent uit kroop. Nou ben ik sowieso niet de vroegste en ik had mijn avond in Tournai besteed aan tripeltjes in een dubieus rockcafé waar BH’s achter de bar hingen. Maar dit was wel heel extreem. Rustig aan doen was het doel van deze reis, en het wilde niet wennen.
Pas tegen tienen was ik op pad, en dat voelde helemaal niet als ‘rustig aan doen’. Het was gehannes, gedoe, gekluns en twintig keer heen-en-weer lopen naar het toiletgebouw. Maargoed, eenmaal onderweg werd het beter. Tournai verliet ik via het zoveelste jaagpad van deze reis, ditmaal langs de Schelde. Opnieuw zie ik meer van de industriële geschiedenis dan van het pelgrimsverleden, maar dat maakt de tocht niet minder interessant. Lang geleden fietste ik hier met mijn vriend James, op weg naar de Dordogne. Zulke herinneringen geven een route voor mij atijd extra betekenis.
Misschien moet je elke tocht die je maakt wel twee keer rijden. Eén keer als verkenning, en één keer om hem definitief in je geheugen te etsen.
En de aarde is zo groot en een mensenleven zo klein. Ik geloof nooit dat ik zelfs maar mijn eigen werelddeel uit krijg voordat ik sterf. Laat staan twee keer.
Geleid door het paarse lijntje op de GPS verlaat ik de Schelde en bij het plaatsje Rumegies ga ik Frankrijk in. Bij de eerste de beste bakker stop ik om chocoladebroodjes te halen, maar die vallen natuurlijk tegen. Er zit vrijwel geen chocola in en toch zijn ze duur. Zoals altijd in Frankrijk. Waar ze die culinaire reputatie toch vandaan halen, het is me een raadsel. Ik hoop dat in het stadje waar ik over een paar dagen een rustdag hou, een goede Italiaan of Thai zit.
Tegen twaalven begint mijn gayprideblessure een beetje te zeuren. Kort daarna zie ik zo’n typisch Franse paardenrenbar en ga koffie drinken. Binnen zitten allemaal mannen die zo uit de Asterix weggelopen hadden kunnen zijn. Natuurlijk zitten ze al aan het bier en gokken alsof het een lieve lust is. Als ze binnenkomen of vertrekken, geven ze iedereen een hand. Mij ook.
De koffie is uitstekend en kost bijna niks. Dat kunnen ze wel goed hier.
Ik blijf veel te lang zitten. Een uur bijna, terwijl ik pas twee uur gefietst had. Ik baal ervan als ik weer op weg ben. Dat ‘rustig aan doen’ geeft totaal geen voldoening en al helemaal geen vakantiegevoel. Het is niet raar om de eerste dagen wat te klungelen met het vinden van het juiste tempo, maar dat ik nu gedwongen ben om aan de verkeerde kant van de streep te zitten, stoort me.
Het goede nieuws is dat ik niets meer voel als ik verder rij. De rust heeft wel geholpen. Daar probeer ik dan maar moed uit te putten.
Het gaat me snel vervelen, Frankrijk. Al die schattige Noord-Franse dorpjes lijken op elkaar. Af en toe fiets ik door bos, maar meestal zit ik tussen net geoogste akkers. Heuvel na heuvel beklim ik en daal ik af, en het gaat langs mij heen. Ik passeer Cambrai, St. Quentin, plaatsen waar ik herinneringen aan heb van de reis met James. Het kleine twaalfde-eeuwse torentje waarvan niemand meer weet waar het ooit voor diende.
Ik weet donders goed wat er mis is. Ik fiets te langzaam. Die eeuwige valkuil, alleen is het nu geen valkuil maar is het fysieke noodzaak.
Nog één keer zie ik de Schelde. Bij de bron. Wat een korte rivier eigenlijk, en hij loopt alleen maar door het laagland. Er is een klein monument, een handjevol bezoekers. Drie jongetjes spelen op de trap die het water in voert.
De dag eindigt in een dorpje naast Noyon. De grandeur van de kathedraal die eigenlijk veel te groot is voor het stadje, raakt me. Maar niet zoals op die grauwe dag dat ik hier voor het eerst kwam. Uiteindelijk is het gewoon weer een kerk. De zoveelste. Blij dat ik geen pelgrim ben, had ik weer moeten bidden.
Die avond ben ik op zich rustig. Schrijven lukt niet, maar ik geniet van de stilte. Die is hier in overvloed. Af en toe hoor ik een auto in de verte, ergens in een caravan pruttelt een TV. Verder is er alleen windgeruis in de bomen.
De ochtend er na gaat het echt mis met mijn stemming. Ik schrik veel te laat wakker en ben pas na half elf op pad. Rationeel weet ik wel hoe het zit, dat is het probleem niet. Ik heb genoeg tijd, loop op schema en juist die eerste dagen moet ik rustiger fietsen. En die stemming komt gewoon van het lage tempo.
Maar dat wil niet zeggen dat die stemming er niet is. Genieten is er niet bij, ik pieker over de meest onmogelijke dingen, die helemaal niets te maken heb wat ik hier doe. Het is onvermijdelijk bij dit inspanningsniveau. Veel langer moet het niet duren, dan kan ik beter naar huis. Ik let nauwgezet op wat ik voel in mijn been, of de blessures minder worden. En dat lijkt zowaar het geval. Die in mijn voet is weg, die in m’n kuit voel ik alleen nog als ik op een stoel zit.
Na de koffiepauze waag ik het er op. Ik ga een stukje meer richting m’n normale tempo. Inmiddels nader ik dan de Seine, zodat de klimmetjes ook beter worden. Het gaat goed. Geen pijn, geen instabiel gevoel. En ik zie de omgeving weer.
Bij het oversteken van de Seine haal ik twee fietsers in. Aan hun fietsen zie ik meteen dat het Nederlanders zijn; een mengvorm tussen stads- en sportfiets met extra bagagedragers. We groeten elkaar maar het is geen moment voor een praatje. Waarschijnlijk zie ik ze wel op de camping. En inderdaad. Als ik terug kom van het douchen, zijn zij net gearriveerd. Maar ook nu spreken we elkaar niet echt. En ook de andere Nederlander die deze route fietst, spreek ik niet. Ieder heeft het te druk met z’n eigen sores.
Vandaag is de vijfde dag van mijn reis. Slapen ging matig, er was een snurker wiens buurman om de haverklap ‘Ta gueule!!’ riep. Maar toch heb ik energie. Aanvankelijk zet ik in op het tempo van gistermiddag, en opnieuw gaat het beter met mijn stemming. Na een korte koffiepauze in het waanzinnig mooie Chartres waag ik het er op. Ik zet mijn vertrouwde tempo in. En dat is hard, realiseer ik me nu voor het eerst. Eigenlijk ben ik best een ruige fietser. Goed, van olympisch niveau ben ik niet en menig amateur zal ook rondjes om mij heen rijden, maar ik ga wel diep voor het lichaam dat ik heb.
Ineens is alles weer mooi. Geen twee akkers zijn meer hetzelfde. Het goudgeel van de graanstoppels gloeit. Elke boom, elk huis heeft geschiedenis. Toen de pelgrims hier liepen was alles bos. Of liepen ze altijd over Parijs? Hoe waren de bossen toen. Vast veel natuurlijker dan nu. En veel gevaarlijker.
Ergens op zo’n kurkdroge heuvel zonder een centimeter schaduw gaat mijn waterzak leeg. Met deze hitte. Het boeit me niet meer, er komt vast wel een winkel waar ik voor 30 cent een fles heb. Geen haar op mijn hoofd die er over denkt om voorzichtiger te gaan rijden. Dan maar dorst. Ga ik heus niet dood van.
Hoe zou het trouwens zijn voor de mensen die nu te voet de Jakobsroute doen? Die moeten wel over deze dorstige hoogvlaktes, het bos dat de middeleeuwers schaduw gaf is er niet meer. De afstanden zijn soms best flink hier. Voor een hele dag water in je rugzak meesjouwen lijkt me niet uitzonderlijk op deze route.
Fietsen is best praktisch, bedenk ik me. Ondanks dat je op eigen kracht gaat, heb je een flinke actieradius. Twintig kilometer zonder water is geen probleem. Te voet ga je dan kapot.
Dat ik dit soort overpeinzingen weer heb. Dat ik weer aan andere mensen kan denken, het landschap weer zie. Het komt puur door die inspanning. Wat heb ik toch een raar lijf. Het moet gewoon keihard sporten, anders raakt het uit balans.
Een balans die ik dus pas heb sinds ik met deze sport begonnen ben. Minder dan 15 jaar geleden. Bizar hoe groot het deel van mijn leven is dat ik dit niet wist. Dat ik allerlei geestelijke en lichamelijke problemen had waarvoor de oplossing bij de fietsenmaker in de etalage stond.
Maargoed, dat rare lijf brengt me dus mooi wel ergens. Op de camping municipal van Moree in dit geval. Mag je zo weer vergeten. Het is weinig bijzonders maar ik kan er bivakkeren, douchen, mijn telefoon opladen. Meer is nu niet nodig. Morgen ga ik weer verder. In het goede tempo, corpore volente.