Opnieuw was een goede nachtrust me niet gegund. De lantarenpalen op de camping vielen in de categorie stadionverlichting, en ze brandden de hele nacht. Mijn tent stond er vlak onder. Ik heb midden juni op 71 graden Noorderbreedte gekampeerd en toen was een slaapmasker minder nodig.

En toen kwam het onweer. Traag, met miezer die aanvankelijk nog gezellig op het tentdoek trippelde. Toen donder in de verte. Heel langzaam kwam het naderbij. De flitsen werden sterk genoeg om het kunstlicht te overstemmen. De miezer werd regen, de regen een stortbui. Donderslagen kwamen sneller na elkaar en kozen uiteindelijk positie recht boven mijn tent. Een crescendo dat uren in beslag leek te nemen. Het water sloeg zo hard op het doek dat de 5000 mm waterkolom een paar keer overschreden werd. Oorverdovend.

En toch lukte het me om even na negen uur zover te zijn dat ik mijn tent kon afbreken. De buurman bood me koffie aan, maar ik wilde weg. Aangenaam gezelschap was ik toch niet na twee van die nachten. Op dat moment begon het opnieuw te regenen. Ik wilde het even afwachten onder een afdakje. Lang leek het niet te gaan duren, maar dat viel tegen. De regen veranderde in een stortbui die maar weinig onderdeed voor wat er ’s nachts was gebeurd. Nu vertrekken was niet aan de orde. Het was zelfs te erg om naar de buurman te rennen om alsnog een kopje koffie te incasseren.

Na drie kwartier verandert de hoosbui in min of meer gewone regen en trek ik een sprintje naar mijn tassen om m’n regenjas te pakken en alsnog af te breken. Het heeft me wel lang genoeg geduurd.

Regen, harde tegenwind en een ketting waar de laatste molecule olie afgespoeld is. Opschieten doet het niet. Maar dat is geen reden om nu weer af te zakken. Wat ik gisteren hervonden heb, laat ik niet meer los.

Na een uur kan de regenjas uit, maar de wind blijft. Net als het geknars van de ketting. Ik zal bij de koffiepauze moeten smeren, anders gaan er dingen stuk.

Tours is binnen handbereik. Een prachtige stad, maar te groot om er tijd door te brengen. Dat is een nadeel van in je eentje reizen. Je kan wel op een terras gaan zitten, maar je hebt geen maatje om op je spullen te letten als je even naar de WC moet. Pauzes, boodschappen, rustdagen, alles doe ik daarom in kleine plaatsjes.

In een land waarvan de bewoners nog meer met de auto vergroeid zijn dan in Nederland, betekent dit dat in een straal van twintig kilometer rondom een grote stad vrijwel niets is. Geen supermarkt, geen bar-tabac. Iedereen rijdt voor elk wissewasje naar de stad. Dus hoewel ik trek heb in koffie en mijn ketting allang droog genoeg is voor een dosis olie, is er geen gelegenheid voor een stop.

Maar aan de Loire is er dan toch iets. Een groot amusementspark waarvan de borden ook een terras beloven. Aanvankelijk fiets ik langs allerlei attracties voor jonge ouders en hun kinderen. Het geschreeuw is oorverdovend.

Een paar honderd meter verderop is dan het beloofde terras. Groot, met genummerde tafels en bediening die sloom om zich heen kijkt. Ik haal koffie aan de bar en als ik naar de WC ga zie ik een grote open tent met daar onder een houten dansvloer. Zeker twintig meter in het vierkant, met een podium waar straks een band gaat optreden. Er is ook een rij voor een kassa, waar bejaarden een rood polsbandje kopen. Aan het eind van die rij staan touringcars.

Wanneer ik aan mijn tweede koffie begin, gaat de band spelen. Tenenkrommende hoempapa, maar de mensen met de polsbandjes gaan meteen de dansvloer op. De gedachte dat ze op hun oude dag nog de dansvloer onveilig maken, zorgt dat ik de muziek kan verdragen. Een aantal nummers ken ik trouwens, in sarcastische, sinistere uitvoeringen door de The Dead Brothers. Eén van de meest ondergewaardeerde bands die ik ken.

Als ik zo oud ben, wil ik ook blijven dansen. Tot ik er bij neerval. Maar dan wel tango en niet dit. Dat dan weer wel.

Aan de bar biets ik een meter keukenpapier om de overtollige olie van m’n ketting te vegen, en dan ga ik verder. Tours is mooi als altijd, en het betekent dat ik na de Hollandse IJssel, de Lek, de Oude Maas, het Hollands Diep, de Schelde en de Seine de zevende grote rivier oversteek.

Stoppen is er dus niet bij. Misschien dat ik toch ooit een keer, wellicht met een reisgenoot, steden moet gaan bezoeken. Want ik hou er wel van. Ik bén een stadsmens nota bene. Maar grote steden en solotochten op de fiets gaan nu eenmaal slecht samen. Dus ook nu laat ik Tours voor wat het is en klim het Loiredal uit.

Vanavond wil ik landen bij een stadje waar ik een rustdag kan houden. Niet te groot, niet te klein, een plek waar ik fatsoenlijk uit eten kan en de gelegenheid om mijn kleren te wassen. En alles op loopafstand.

Op de GPS heb ik al gezien dat Châtellerault mijn beste gok is daarvoor. Voor zover ik kan overzien, is dat nog zestig kilometer fietsen. Het is half vijf. Moet kunnen.

Vorig jaar zou ik niet met m’n ogen knipperen bij de gedachte aan zestig kilometer in twee-en-een-half uur. Maar nu betekent het wel een flinke eindsprint voor de week. Met tegenwind, klimmetjes. En twee keer een weggetje dat blijkt dood te lopen op een nieuwe spoorlijn. En een moment van gezond verstand waarop ik stop bij een supermarkt om een fles water te kopen. En aangehouden worden door de Gendarmerie voor paspoortcontrole.

Dat laatste gebeurde in een klein stadje waar ik op zich een prima rustdag had kunnen hebben. Goede sfeer, meerdere bars en restaurants, camping op een kilometer. Maar ik zit dan pas op 140 kilometer voor de dag. En ik heb m’n zinnen gezet op Châtellerault.

De route komt bij de Vienne en volgt deze rivier pal zuidwaarts. Het fietsen wordt dan gemakkelijker. Ik voel minder wind en de weg is goeddeels vlak. Het is een prachtig landschap met fraaie historische dorpjes. Maar ook hier is er verval. De leegloop van het Franse platteland laat zich niet verbergen. Het valt me vooral op bij een gehuchtje genaamd Ports – Les Vieilles. De plaatsnaam en de kelders in de rotswand doen mij vermoeden dat hier ooit vaten wijn op schepen geladen werden die vervolgens de rivier afzakten naar de grote steden en zeehavens.

Het is er prachtig. Als ik een plattelandsmens was, zou ik er graag wonen. Maar veel huizen zijn verlaten of zelfs ingestort. Ik zie één levende ziel, een oude vrouw die boodschappen pakt uit de kofferbak van een aftandse Citroën. Ze draagt een mooie jurk, alsof zij het decorum van dit plaatsje op peil moet houden.

Als het hier al instort, hoe moet het dan in die talloze gehuchtjes tussen de saaie graanvlaktes die ik heb gezien?

Het is nog ruim voor zevenen als ik Châtellerault bereik. Maar vrijwel meteen verdwaal ik, zodat ik pas na zevenen de camping bereik. De receptie is gelukkig tot laat open, dus het komt allemaal goed. Ik krijg een mooi plekje met een bankje dat uitkijkt over een zijtak van de Vienne.

Aanvankelijk baal ik een klein beetje dat ik niet in het vorige stadje gestopt ben. Deze plaats is eigenlijk groter dan ik wilde, met uitgebreide flattenwijken enzo. En nu ik het herken van de vorige tocht, twijfel ik over de gezelligheid. Het leek toen een beetje duf.

Dat lijkt bevestigd als ik de stad in ga om te eten. Weinig mensen op straat, veel is dicht. Uiteindelijk vind ik een Berbers restaurant waar ik een heerlijke groentecouscous eet. Daarna drink ik nog een biertje op een terras. Er zit een dakloze vrouw op straat, die even later gepest wordt door drie agressieve bezopen kerels. Ze raakt compleet van slag, waarop de eigenaar van de brasserie reageert door haar weg te sturen. Wat natuurlijk niet werkt. Het eindigt er mee dat ze schreeuwend een vol blik bier de straat over gooit, net een auto missend

Met een klotegevoel stap ik op de fiets. De vrouw is inmiddels gekalmeerd en is nieuwsgierig naar mijn fiets. Ik zeg dat het een fiets voor grote afstanden is en demonstreer hoe je er op fietst. Ze vindt het geweldig.

Ik ben bepaald niet in de wieg gelegd voor sociaal werker, maar begrijp nu beter dan ooit waarom die mensen nodig zijn.

Om kwart voor elf ben ik weer bij mijn tent. Leuke stad zeg, klaag ik op Twitter, als de vrijdagavond bestaat uit een handjevol verveelde mensen en het pesten van een dakloze.

Het is donderdag, krijg ik als antwoord. Oh ja. Morgenavond begint het weekend pas. Ik ben de tel van de dagen nu al kwijt. Vast een goed teken.