Halfrond en langwerpig. Zoals de terracotta drainagepijpen die ik als jongetje zag in de weilanden, maar over de lengte gehalveerd. Het waren deze dakpannen die mij als eerste het gevoel gaven de grens tussen Noord- en Zuid-Europa te zijn overgestoken. Het weer was er nog niet naar, ik had die ochtend in Châtellerault nog wel in de zon ontbeten, maar daarna was het weer bewolkt geraakt en het regende nu zelfs licht.

Hoewel, in de verte zag ik een scherpe overgang naar een blauwe lucht. Zo scherp dat het niet gewoon het einde van een bui betekende, maar de overgang naar een ander weertype.

Nu kan dit je uiteraard ook in Lapland meemaken, maar het paste wel bij het gevoel van zuidelijkheid dat ik inmiddels had gekregen.

De eerstvolgende grote plaats bereik ik in de volle zon. Het is Poitiers. Jaren geleden heb ik hier geluncht met James, toen we naar de Dordogne fietsten. Aan het eind van die tocht werden we in een prachtig vakantiehuisje opgewacht door zijn toenmalige vriend en mijn toenmalige vriendin.

Wat verandert er toch veel in vijf jaar.

We lunchten in een Spaans restaurant. Ik fiets er nu weer langs, het is nog dicht. Ik weet nog hoe het was toen, het was warm, ik had eigenlijk helemaal geen zin om langer te pauzeren dan een kopje koffie, maar het eten was uiteindelijk heel lekker.

Ik weet het, Spaans eten kan ook in Delft. Maar zowel toen als nu draagt het bij aan dat gevoel van zuidelijkheid.

Na Poitiers kom ik op steeds smallere asfaltweggetjes terecht, die langs gehuchten en kleine boerderijen van natuursteen en ruwe balken voeren. Vaak nog bewoond en in bedrijf. De landbouw heeft hier een beduidend kleiner schaalniveau dan een stukje noordelijker.

De dag eindigt op zo’n boerderij, hoewel een relatief groot exemplaar. Omgebouwd tot minicamping annex B&B. Ik bel aan, een welgevormde, ietwat alternatieve dame doet open en wijst mij de weg. Er zijn nog drie gasten: een fietser en een Brits echtpaar dat met de auto gekomen is.

Later komt er nog een fietser, een Franse jongen voor wie het allemaal nieuw is. Dit is zijn tweede reis op de fiets, en hij gaat hem niet afmaken. Het alleen fietsen trekt hij niet, hij heeft echt gezelschap nodig. Goed dat hij het geprobeerd heeft, nu weet hij het tenminste. Hij stelt wat vragen over hoe ik het doe en wat ik zoal gefietst heb. Dan verdiept hij zich in een boek over veganisme.

Terugkijkend op deze ontmoeting heb ik wel bewondering voor hem. Iemand die op zo’n jonge leeftijd z’n eigen weg durft te zoeken en zich niet schaamt voor een mislukte poging.

De fietsers gaan allebei vroeg slapen, het echtpaar blijft nog wat langer zitten. Hun waxinelichtjes zijn het enige kunstlicht. Dan gaan ook zij slapen en zit ik als enige aan de houten tafel. Ik geniet van de sterren en de geluiden van krekels en nachtdieren.

Les Petites Martinies heet het hier. Wat een heerlijke plek om te zijn.

En dat denk ik terwijl ik nog niet het prachtige stadje heb gezien dat op een paar kilometer blijkt te liggen. Middeleeuws, met een groot kasteel op een steile heuvel. Een mooie kerk, een prachtig overdekt marktpleintje. Via een straatje dat zo steil is dat het maar net lukt in 30/30, kom ik bij het kasteel. Naar binnen gaan doe ik niet, maar ik vergaap me even aan het uitzicht vanaf de heuvel waar het kasteel op staat.

Had ik hier maar mijn rustdag gehouden, denk ik als ik weer verder rijd. Maargoed, dat kun je niet vantevoren weten en mijn lijf zou die extra dag toch niet getrokken hebben.

Pal naar het zuiden gaat de route. Ergens passeer ik de grens van de Dordogne en dan is alles opeens een stuk touristischer. Markten met streekproducten, restaurants overal, winkeltjes, ateliers. En vakantiegangers.

En ook opvallend meer bos. En dat is maar goed ook, want het is warm en de zon brandt genadeloos op mijn huid. Zonnebrandcreme is goed, schaduw is beter.

Halverwege de middag laten de bomen me weer in de steek. Ik fiets tussen de wijngaarden, die van de beroemde châteaus rond Bordeaux. Men doet hier weinig moeite om de rijkdom te verbergen. Wijn is hier oppermachtig.

Nog wel, want ook Frankrijk is steeds meer een bierland aan het worden. Meerdere speciaalbieren op de tap is hier al doodgewoon. In Châtellerault dronk ik een traditionele amber uit de Elzas, de Dorelei, en een Franse Double IPA bij de maaltijd. Ze hadden tientallen Franse bieren op de kaart.

Frankrijk. Zelfs hier wankelt de ooit onaantastbare positie van wijn als luxedrank bij uitstek.

Rond vier uur eet ik een panini in een lunchcafé in één of ander historisch en megatouristisch stadje. Ze verkopen er ook wijn om mee te nemen. Ik zit naast flessen van tientallen euro’s. Vast heel lekker. Maar ik betwijfel of dit nog lang zo door gaat.

Het is echt geen toeval dat ook hier de bijzondere bieren in opkomst zijn. Ergens, twaalf, misschien vijftien jaar geleden was er in het bier een ‘big bang’ en ontstond een heel nieuw universum aan smaken. Nieuwe en juist lang vergeten recepten, allerlei brouwmethodes, hopsoorten, graanmengsels, zelfs nieuwe manieren van tappen. Binnen een paar jaar ontstond er een smaakrijkdom waar wijn compleet bij verbleekt. En het eind van die ontwikkeling is nog lang niet in zicht.

In de wijnindustrie zie ik niets van dat alles. Waar zijn de mengsels van druiven met ander fruit? Waar zijn de wijnen die op kruiden rijpen? Waar zijn de gerookte druiven?

De nieuwe brouwers hebben wijn saai gemaakt. Lekker misschien, maar saai. Niet iets waarvoor je naar een café of restaurant gaat.

Ik fiets verder tussen de chateaus en vraag me af waarom iemand zestig piek zou neertellen voor de fles rood waar ik naast zat, terwijl je daar in mijn stamkroeg, aan een prachtig Delfts grachtje, acht keer een Emelisse White Label voor drinkt.

Tegen zessen arriveer ik in Cadillac. Eveneens een prachtig historisch stadje, maar minder touristisch. Direct buiten de stadsmuur is de gemeentelijke camping. De sfeer op de camping voelt aanvankelijk een beetje raar, maar dan ontdek ik dat dit zo’n plek is waar iedereen elkaar kent.

Cadillac ligt aan de Garonne. Die af en toe bruut buiten zijn oevers treedt, zo zie ik als ik later door het stadje wandel. Ik snap wel waarom die stadsmuur nog zo intact is, menselijke vijanden buiten houden hoeft dan niet meer, maar als waterkering blijft hij wel heel handig.

Een voorproefje hiervan krijg ik als ik net aan mijn koffie begonnen ben. Ik zit dan aan de picknicktafel, waar steeds meer mensen zich verzamelen. Ik krijg te horen dat er over tien minuten een vloedgolf zal komen. We gaan met de hele groep richting de rivier. Er is een grote drijfsteiger waar we eigenlijk niet op mogen maar dat doen we natuurlijk toch.

De vloedgolf komt binnen als de hekgolf van een groot schip. Aan de wal breekt hij. De drijfsteiger kraakt en piept onder het geweld. In één klap is het water bijna een halve meter gestegen. De stroomrichting van de rivier is omgedraaid.

De Atlantische Oceaan zal ik niet zien dit jaar. Achteraf gezien een planningsfout, als je zo zuidelijk in Frankrijk gaat, moet je eigenlijk toch wel een blik op de oceaan werpen. Maar met deze vloedgolf heb ik hem in elk geval gevoeld.