Het klonk niet goed, de knal van de steen tegen mijn wiel. Een spaak? Onwaarschijnlijk. Toen klonk een luid gesis en was het duidelijk. Ik stopte en zag vrij snel het lek. Aan de zijkant van de voorband.

Had ik toch te veel gewaagd? Zoveel kilometers op gravel met een band die daar eigenlijk nooit voor ontworpen is? Mensen hadden mij er wel eens voor gewaarschuwd, maar al sinds de tocht naar de Noordkaap heb ik alleen maar op Kojaks gereden en daar nooit spijt van gehad. Goed, sinds ik de Chamsin heb, rij ik veel meer op gravel, maar die fiets heb ik ook al weer vier jaar.

Ik haal de band er af en zie dat het meevalt. Een scheurtje van misschien drie millimeter. Voor het eerst in mijn fietscarrière haal ik zeilnaald en flosdraad tevoorschijn. Het gaat elke reis mee, vorig jaar had ik het zelfs vervangen met nieuw draad en scherpere naalden, maar gebruikt had ik het nooit.

Voorzichtig leg ik wat steekjes ruim om het scheurtje heen. Trek ze strak aan, maar niet te strak. Aan de binnenkant een strookje ducttape met rondgeknipte hoekjes. Als ik de band oppomp, zie ik hoe het draad kleine gleufjes trekt in het rubber, maar dat het scheurtje niet open gaat.

Tevreden kijk ik naar mijn werk. Misschien kan het wel blijven zitten zo. Eerst maar eens een paar dagen fietsen, in plaats van halsoverkop een nieuwe band kopen waarvan je maar af moet wachten of-ie een beetje degelijk is.

Ik kijk om me heen. Het is een rustig naaldbos. Productie. Als ik verder fiets, kom ik een vrachtwagen tegen. Het is even lastig, met de ruimte en het stof. Maar daarna kan ik zijn verse spoor rijden, en is het allemaal een stuk aangenamer.

Het is dan al kwart voor zeven. In elk geval hoef ik niet meer te twijfelen tussen de dichtstbijzijnde of de eigenlijk-te-verre camping.

Als je mij van tevoren had verteld dat ik mijn derde dag van deze reis zou afsluiten met een lekke band, had ik je uitgelachen. De straten waren kurkdroog. Nergens was nog een vochtig bospad. Bosbranden, dát was waar ik me zorgen over maakte.

Een aantal keer kwam ik paarden tegen op het fietspad. Steevast moest er even gesnuffeld en geaaid worden voordat ze me er doorlieten.

En inderdaad, op de eerste dag ging dat al mis. Voorbij Wageningen verliet ik de Lek om via mooie fietspaden door de bossen over de Veluwe richting Zutphen te fietsen. Maar al vrij snel zie ik rook opstijgen, min of meer in de richting waar ik heen moet. Wanneer ik het bos uit kom, bij een wat grotere weg, zie ik brandweerwagens. De route is afgesloten. Omrijden is de enige optie.

Ik ga er niet goed op. Ik moet helemaal om de Hoge Veluwe heen, grotendeels langs N-wegen. Lang niet zo mooi als het kaarsrechte betonpad door het bos waar ik me op verheugd had. En zeker niet zo stil.

Op dat moment ben ik er ook fysiek niet best aan toe: de hitte heeft me misselijk gemaakt waardoor ik nauwelijks kan eten, en zelfs drinken lukt niet echt.

Bij Eerbeek kom ik weer op de route. Het mooie stuk heb ik helaas gemist, maar ik ben dichter bij Zutphen dan ik had verwacht. In die stad stop ik even om een berichtje naar mijn vrienden te sturen. Ik stap af en dan merk ik hoe slecht het eigenlijk gaat. De hitte stijgt meteen naar m’n hoofd. Ik kan nauwelijks staan, laat me tegen een muur vallen om niet neer te gaan. Mijn water is nog niet eens op, maar meer dan een klein slokje drinken lukt niet.

Fietsen kan ik nog wel, dus ik kan even niets beters verzinnen dan doorgaan. Een paar honderd meter verder is een snackbar, en daar stop ik dan toch. Binnen heerst de airco. Ik neem ijs en sinas. Het helpt. Een beetje afkoeling, suiker en vocht.

De laatste vijftig kilometer voelen nog niet goed, maar ik geniet wel weer van de omgeving. Ik rij over het smalle, slingerende bospaadje op de dijk tussen het kanaal en de spoorbaan voorbij Lochem. Steek mijn vuist in de lucht bij het passeren van de grens met Overijssel. Doe de zoveelste poging het coulissenlandschap in een foto te vangen.

Rond zes uur land ik bij mijn vrienden. Zij zijn sterf-moeilijk fietsers, net als ik. Voorzichtig schuif ik mijn inmiddels stoffige Chamsin langs een nagelnieuwe, goud-gele Quattrovelo, misschien wel de meest gelikte fiets ter wereld. En dan heb ik het specifiek over dit exemplaar.

Binnen is het koeler. Ik douche en kom tot rust. Na een mok bouillon verdwijnt ook de misselijkheid. Zout is blijkbaar het probleem.

We eten pasta en praten bij. We zien elkaar maar een paar keer per jaar, en telkens blijkt dat in levende lijve er zaken boven tafel komen die bij online gesprekken tussen wal en schip vallen. We drinken witte wijn uit de vriezer en blijven proberen of het buiten toch koeler is, tot het moment dat het daadwerkelijk aangenaam wordt in de tuin.

Zeven uur slaap ik diep. Iets wat ik lang niet heb meegemaakt. En het resultaat is er. Fit sta ik op, ontbijt met het gezin mee en ga ruim voor negenen op pad. Via een rustige weg verlaat ik Boekelo, slinger door de universiteitswijk en dan beginnen de bospaadjes.

Ik kan me niet herinneren hoe ik deze route maakte. Maar blijkbaar moet ik gedacht hebben dat, nu ik de Chamsin heb, ik het er van moet nemen en zo veel mogelijk dit soort paden moet fietsen. Dat, of ik heb ongemerkt een vinkje in Naviki aan of uit gezet.

In elk geval zit ik veel in het bos, en dat is met deze hitte wel zo prettig. De grens met Duitsland passeer ik ook in het bos, onder een houten kinderkasteel. Een prachtig symbool voor hoe onbelangrijk de grens geworden is. Grensposten zijn voor kinderen, om te spelen.

Het bos schermt me niet alleen van de zon af, ook van de wind. Op de trajecten waar ik door open landschap fiets, voel ik hoe hard hij is. En hij komt uit precies de verkeerde richting. Schuin tegen. En dan met een lichaam dat eten en drinken grotendeels weigert, is dit behoorlijk zwaar.

Ik lunch bij een typisch Duits-Italiaans Eiscafé, met een grote ‘becher’. Net als het softijs van gisteren verdraagt mijn maag het goed, en ik krijg weer energie.

Helaas niet genoeg energie om de Weser te halen, wat ik stiekem wel gehoopt had. Het is altijd mooi om de dag af te sluiten met zo’n mijlpaal. Na iets meer dan 200 kilometer strijk ik neer op een camping nabij Stuhr. Het is al na zevenen, ik zet snel mijn tent op. Gooi brood en koekjes in de binnentent zodat de vogels er niet bij kunnen, mijn kookspullen leg ik alvast klaar en ga dan afkoelen onder de douche.

Als ik terug loop, kom ik een paar kleine ezeltjes tegen. Grappig, dat die zo vrij rondlopen hier. Ik hou van ezels. Ze zijn zo slim en stoer en hebben van die lieve oren.

Maar bij de tent vind ik ze opeens wat minder leuk. Mijn pak pasta is door de ezels te grazen genomen. De buren komen op mij af en vertellen dat ze de ezels hebben weggeduwd en de campingbaas hebben gewaarschuwd. Deze komt snel aangelopen, en vertelt dat de receptionist had moeten waarschuwen.

Hij schaamt zich dood dat dit gebeurd is, en biedt ter compensatie een maaltijd aan in de kantine van de camping. Ik vind het een prima oplossing. Verder lijkt er niks mis te zijn, dus als ik straks een volle maag heb, valt er weinig te klagen.

Ik krijg een vegaschnitzel met friet, en een alcoholvrije weizen. De patat is erg zout, maar dat kan ik goed gebruiken. Dan maak ik nog een wandelingetje en ga zitten op een bankje om wat te mijmeren. Ik drink een mok Kühl & Lecker, de koudwaterijsthee die ik vorige zomer meegenomen had uit Duitsland. Voor middernacht lig ik diep te slapen.

De derde dag wordt het zwaar. Het begint met het doorkruisen van Bremen. Nu is dit een van de fijnste steden om doorheen te fietsen, maar het blijft een grote stad met veel verkeer, kruisingen en stoplichten. Een stad kost nu eenmaal veel tijd en energie.

Buiten de stad kom ik in aangenaam laagland terecht. Zo vlak als de Nederlandse polders, met dijkjes, kleine dorpjes, rietvelden. En het is hier groen. De Weser houdt het land hier vochtig.

Maar al snel kom ik weer op hoger, glooiend land en daar is de droogte allesoverheersend. Het is heet, stoffig, en ik merk ook dat de onverharde paadjes veel ruller zijn dan normaal. Het zand is gortdroog, en van het gras dat de boel aan de zijkant bij elkaar houdt, is niets meer over. Het oppervlak is zo zacht dat af en toe de 35 mm brede profielloze banden te karig zijn. Ik hoef gelukkig maar één keer af te stappen.

Deze dag zal ik de Elbe oversteken. Zoals ik al vaker heb gezegd, een prachtige rivier en een belangrijke mijlpaal richting het Noorden. Het eerste spoor van de Elbe zie ik bij het oversteken van een beekje. Aan het houten bruggetje hangt een bord ‘Oste’. De Oste is de grootste zijrivier in het laagland, maar ook die begint uiteraard klein.

Ooit ben ik met de botter de Oste op gezeild tot de eerste vaste brug. Mooie tocht door voor de hele bemanning onbekend gebied. Goede tijden waren dat.

De Elbe zelf kruis ik bij Hoopte. Voor mij een nieuwe plek, maar helaas niet de mooiste. Volgende keer toch maar weer Glückstad, Stade of Lauenburg. Op de GPS zie ik dat de voortgang matig is, en dat goede plekken om te overnachten dun gezaaid zijn de komende vijftig kilometer. Vervolgens kom ik zonder water te zitten en raak ik verstrikt in de buitensteden van Hamburg.

In één van die plaatsen kom ik gelukkig langs een supermarkt, waar ik een fles water koop. En daarna gaat het weer het bos in, zodat ik minder last van zon en wind heb.

Maar daar betaal ik wel een prijs voor. De weg verandert in een vervelend soort gravel en dan krijg ik de panne waar dit verhaal mee begon.

De dichtstbijzijnde camping blijkt uiteindelijk best oké. Het is in Großensee, wat nogal een overdreven naam is voor de zwemplas waar het dorpje omheen is gegroeid. Ik eet mijn pasta en ben nog op tijd om één biertje bij de Dorfskrug te drinken voordat deze sluit. Langzaam wandel ik terug en ga schrijven. Het valt me op dat ik steeds minder online wil zijn. Liever werk ik aan mijn verhaal. Het lijkt me een goed teken.

Wat niet wil zeggen dat ik me helemaal afsluit. Twitter kan soms een fijne walploeg zijn, en die heb ik zelfs echt nodig als ik de volgende dag eindelijk aan de Oostzee ben, in Priwall. Het was opnieuw een dag geweest van urenlang over zware boswegen en door dorpjes met kasseien ploeteren. De eerste Oost-Duitse betonweg was ik ook al tegengekomen en die was niet te fietsen zo slecht. En aan de wind kon ik voelen dat de kust naderde.

Ik zat in dubio of ik wel door moest fietsen naar Rügen. Ik was behoorlijk gesloopt inmiddels, en ik maakte me weinig illusies over hoe leuk de wegen langs de kust zouden zijn met dit weer, in het weekend.

Ik bekijk mijn opties, Rostock heeft ook een veerhaven en Travemünde is om de hoek. Het blijkt zelfs dat er nog kaartjes zijn voor vandaag en morgen. Ik deel mijn overwegingen op Twitter, babbel met wat mensen en bij de tweede kop koffie kies ik voor een avondje Travemünde en een rustdag op de dagboot naar Trelleborg.

De Oostzeekust komt later wel weer. En dan niet als springplank naar het Grote Noorden, maar als doel. Om er met meer tijd en aandacht langs te fietsen. In het naseizoen, als badplaatsen op hun mooist zijn.

Nauwelijks op weg komen er alweer plannen voor nieuwe reizen bovendrijven. Ik ben hier nog lang niet klaar mee.