Het toendralandschap strekte zich uit tot ver voorbij de horizon. Tientallen kilometers fietste ik langs rotsige bodem, moerassen, kromme boompjes, laag struikgewas, mos, taai gras en brede maar ondiepe beken. Vogels en rendieren leken de enige bewoners. Het was zwaar bewolkt en koud, maar dat was een enorme verbetering.

De dag hiervoor was er regen zoals ik nooit eerder meemaakte in de slordige 18.000 kilometer die ik nu in Scandinavië gefietst heb. Geen moment was het droog, nooit scheen de zon door een dunne plek in het wolkendek. Het waaide uit de verkeerde hoek en het was drie graden boven nul.

Het was zo’n dag waarop ik nog voor vijf uur de handdoek in de ring wierp. Ik huurde een eenvoudig hutje en besteedde de avond goeddeels aan het drogen van mijn spullen. Maar mijn hut had wel een breed raam dat uitkeek op het Inari-meer, waar ik door de regen en de wolken af en toe nog wat van kon zien ook.

Maar nu was het goed. Er viel geen druppel, ik had nauwelijks tegenwind en het ging net zonder handschoenen.

Aan de horizon werden bergen zichtbaar. Of het al Noorse bergen waren kon ik niet bepalen, maar dat de grens daar ergens was, kon niet missen. Vandaag zou ik Noorwegen bereiken.

De bergen groeiden hoger boven de horizon. Steeds vaker moest ik met de voorderailleur schakelen. Het land van fjorden en woeste bergen kondigde zich hier al aan.

En dan begint een lange afdaling met nauwelijks bochten. De snelheid loopt op tot waar ik niet meer mee kan trappen. Er is een dorp, borden over tol en douane, en terwijl tot me doordringt dat dit de grens moet zijn, verandert de omgeving. Drastisch.

De toendra is weg. Ik rij nu in een vriendelijk dal met de bomen vol in het loof, groene weilanden, boerderijen van roodgeverfd hout en een brede rivier met zanderige oevers.

Het is de derde keer dat ik op de fiets de grens met Noorwegen over ga, en opnieuw is de overgang abrupt. Normaal gesproken vloeien landen geleidelijk in elkaar over, hoe hard nationalisten ook met vlaggen, leuzen en wapens zwaaien om dat te ontkennen. Maar bij Noorwegen is er echt een grens in het landschap ingebakken.

Ik ben zo gelukkig. Eindelijk heb ik het mooiste land van deze reis bereikt. En opnieuw stelt het niet teleur. Hoog boven de rivier heb ik een geweldig uitzicht over het prachtige dal. Overal zijn bergtoppen. Bomen in talloze tinten groen en voorzichtige herfstkleuren.

En natuurlijk moet er geklommen worden. Deze rivier is niet de rivier die in het Porsangerfjord uitmondt, dus ik moet een berg over. Geen zware klim, wel een vrij lange en vooral mooie. Het toendralandschap keert terug. Er zijn overal meertjes en moerassen, af en toe schijnt de zon een klein beetje door de wolken en doet de meertjes oplichten temidden van het groen.

En altijd als je denkt dat je het hoogste punt bereikt hebt, volgt er nog weer een bultje of ontdek je dat je op dat mooie vlakke stuk nog steeds een heel laag verzet trapt.

Zo is Noorwegen. Het is nooit gewoon omhoog, omlaag en klaar. Er volgt altijd nog weer een klimmetje ergens. En ook voor dat allerlaatste bultje wat niks voorstelt heb je dan toch weer je middenblad nodig.

En als de lange afdaling begint, is ook deze geen uitzondering. Hij wordt telkens weer onderbroken door kleine of grotere klims.

Maar zoals altijd wint uiteindelijk de zwaartekracht. De weg eindigt waar de rivier in het fjord stroomt. Het Porsangerfjord in dit geval, waar ook de Noordkaap aan ligt.

Dit is niet een fjord uit de folders. Geen nauwe kloof in de bergen, maar juist enorm breed en lang. Zo breed dat de grote steile bergwanden waar het tussen ligt, klein en weinig spectaculair lijken.

Totdat je er langs fietst. Dan torenen ze boven je uit en dan besef je pas hoe immens groot dit fjord is. Zo groot dat in het zuidelijke deel zelfs een compleet eilandenrijk ligt.

Ik weet letterlijk niet waar ik kijken moet. Als ik links kijk ben ik bang dat ik rechts iets mis. Wild klik ik in ’t rond met mijn camera, moet mezelf af en toe tot de orde roepen dat ik op de weg blijf letten. Ik ben compleet overmand door emoties. Het geluk dat ik hier ben, de opluchting dat ik Noorwegen op tijd gehaald heb, mooie herinneringen aan mijn reis in 2010.

In Stabbursdalen zet ik mijn tent op. Een relatief grote camping aan het fjord. Ik kook mijn pasta, eet, was af. Als ik vervolgens met een mok koffie in de keuken zit, val ik opeens om van vermoeidheid. Ook mooie emoties kosten energie en dit was een ware overdosis.