Ik was nog niet van Francis af. De storm kwam ‘s nachts terug, vanuit een andere hoek, waardoor mijn tent vol geraakt werd. Er was een moment dat ik gekleed in niets dan een regenjas en schoenen naar buiten ging om een paar haringen steviger in de grond te duwen. Maar de tent hield het.

Het was hierna gelukkig geen lange dag. Mijn doel was om de westkust van Denemarken te bereiken, het Deense Wad. Ook met weinig slaap was dat prima haalbaar. Bij Ribe zou ik sowieso een comfortabele camping hebben, maar wellicht was er een plek te vinden die nieuw voor mij is.

Het binnenland van Jutland is niet zo spectaculair als de kusten. Wie niet goed kijkt, ziet wat heuvels en akkers, wat bos, een dorp hier en daar. Maar het loont de moeite om iets beter te kijken. Wat uniek is aan het Deense Wad, is dat het grotendeels grenst aan hoger land in plaats van polders. En daarmee zijn er talloze beken die uitmonden in de zee, iets wat je bij het achterland van het Duitse en Nederlandse wad niet veel ziet.

Ik ben nog niet ver over de waterscheiding of ze beginnen me op te vallen. Het zijn geen wild stromende bergbeken, maar ook niet de watertjes die we kennen van het polderland. Dit zijn meer de beken die je ziet in Twente en de Veluwe. Ik nader het Wad.

Ergens zuid van Esbjerg ga ik een gravelweg op. Net over de top zie ik de zon spiegelen in grijs water. Een donkere streep op de horizon die Fanø moet zijn. Het is de Waddenzee. Ik heb het laatste grote doel van deze reis bereikt.

Even verder is een lage dijk. Zo hoog is dat ‘hoger land’ nou ook weer niet. Ik stop en ga op de dijk staan om uit te kijken over het water. Al meer dan 25 jaar bezoek ik dit gebied en het verveelt nooit. Ik hou van deze smalle strook die eeuwig wisselt tussen land en zee.

Er is hier geen buitendijks fietspad. Wel kan ik een deel van de route over de top van de dijk fietsen, door het gras. Handig is anders maar ik heb er tijd genoeg voor. Het is prachtig weer. In de verte zie ik het kleine eiland Mandø liggen, toegankelijk via een getijdenweg.

Binnen de dijk zijn moerassen en rietvelden. Graslanden die het midden houden tussen polder en hoger land. Af en toe een klein gemaal. In de verte wordt de dubbele toren van Ribe zichtbaar.

Lang twijfel ik over waar ik de nacht wil doorbrengen. Ik zoek de getijden op, om te zien of de weg naar Mandø begaanbaar is. Het valt niet mee om een site te vinden die werkt, maar dan blijkt dat ik er nu heen kan fietsen. Alleen morgenochtend terug is een ander verhaal. Dan kan ik niet voor de middag verder. Dat komt slecht uit, want ik had al bedacht om mijn rustdag door te brengen in Husum, en dat haal ik dan niet.

Het is een lichte teleurstelling. Maar ja, fietsen betekent keuzes maken en dat geldt zeker voor het Waddengebied, waar zoveel te zien is dat je er maanden zou kunnen rondtrekken. Ik ga toch maar naar de camping van Ribe, waar ik een rustige avond doorbreng met schrijven en muziek luisteren.

Toen ik lang geleden op het Wad ging zeilen, kwam ik er vrij snel achter dat het een echte wildernis is. Dat ze op geen enkele manier rekening houdt met mensen. Hoe mooi het ook is, het Wad is niet lief voor je. Je kan geluk hebben, maar heb je dat niet dan is het gewoon afzien of erger. Je kunt jezelf beperken tot die gecultiveerde kuststrook die aan de Waddenzee grenst en denken dat er dan niks aan de hand is, maar zo gemakkelijk kom je er niet mee weg. Ook als fietser kun je het goed voor je kiezen krijgen, zeker als je buitendijks gaat. Het lijkt een volkomen vlak fietspad langs het water, lekker makkelijk. Maar wat kun je daar ploeteren in de wind en regen, over brakke tegels en klinkers vol schapenstront en vlijmscherp split.

De etappe naar Husum was zo’n dag. Het begon met regen. In de keuken sprak ik een Nederlandse fietser die er geen zin in had en de oude stad ging bezoeken. Maar daar was ik te onrustig voor, en ik wilde graag naar Husum. Dus toch maar die regenjas aan en op weg.

Bij het doorkruisen van Ribe kreeg ik het gevoel dat de Nederlander misschien toch wel een goede keuze had gemaakt. Het is een prachtige middeleeuwse stad waar ik altijd doorheen fiets en nooit stop. En nu dus ook weer.

Eenmaal tussen de weilanden wordt de regen minder. Ik fiets door Vester Vedsted om even vanaf de dijk naar Mandø te kijken. De getijdenweg is open. Platen liggen droog. Terwijl het nu hoogwater zou moeten zijn. De getijdeninformatie die ik gisteren gevonden had, blijkt totaal niet te kloppen.

Ik probeer er niet te veel over na te denken wanneer ik verder fiets, richting het zuiden. Volgende keer dat ik naar het Wad ga, zorg ik dat ik ruim vantevoren de juiste informatie heb.

De voortgang is moeizaam vandaag. Harde tegenwind, en de route is ook vaak zwaar. Het blijft vooralsnog droog. Maar als ik de Duitse grens nader, komen er meer tegenvallers. Eerst een lekke band, op een gravelweggetje over de dijk richting Høyer. Een mooie en rustige plek, dat wel. Omdat het nu nog niet regent, besluit ik de reservebinnenband niet te gebruiken, maar de lekke band te plakken. Dat doe ik te haastig, waardoor ik een paar kilometer verder weer aan de slag moet. Dit keer ben ik wel zorgvuldig.

Die middag doe ik iets wat ik nog nooit eerder heb gedaan, en hoop ook nooit meer te hoeven doen.

De Noordzeeroute gaat bij Rosenkranz de grens over. Ook een belangrijke langeafstandswandelroute loopt hier, ik haal een groep wandelaars in die blijkbaar deze route volgt. De grens gaat dwars door het dorp heen. Maar hij blijkt gesloten. Al vanaf begin maart. Het dorp is in tweeën gesplitst met hekken en een grote slagboom.

Er is geen informatie of wat dan ook, er is niets geregeld voor fietsers, voetgangers of de mensen die hier wonen. Er is alleen een bord dat je via een grote overgang moet. Voor mij anderhalf uur omfietsen, de wandelaars die ik net heb ingehaald zou het een dag kosten.

Ik zet mijn fiets neer, en ga naar het oude douanekantoor dat hier nog steeds staat maar al decennia in onbruik is. Er is niemand. Geen informatie, geen registratieformulieren. Alsof de hekken zijn geplaatst aan het begin van de crisis en verder vergeten. Wellicht echt vergeten, want de strenge maatregelen uit het begin zijn allang voorbij. Op de boot van Duitsland naar Denemarken hoefde ik niet eens mijn paspoort te laten zien.

Het maakt mij kwaad. Ook hier weer zijn fietsers en voetgangers tweederangs burgers waar de autoriteiten pas over na gaan denken als ze er last van krijgen.

Ik duw mijn fiets onder de slagboom door en rij verder met wat voor mijn gevoel een stalen gezicht is. Niemand komt me achterna, ik hoor geen geroep of gefluit. Ik heb niet gecheckt of er camera’s zijn, bedenk ik me wanneer ik een fietspad door de weilanden op ga. Herkenbaar ben ik wel met mijn ligfiets en rode kleding.

Illegaal de grens over. Dat de behandeling van fietsers ooit zo’n opstandigheid in mij zou kunnen oproepen dat ik dit zou doen. Ergens ben ik bang dat het me in de problemen gaat brengen, maar de boosheid is sterker. Om de luchtvaart te redden wijkt elke maatregel tegen corona, maar belangrijke fiets- en wandelroutes worden achteloos afgesloten, zonder enige ratio.

Uiteraard gebeurt er niets. Sowieso is dit een Deense maatregel, verder zijn nergens langs de Duitse grens kleine overgangen afgesloten. De Duitse autoriteiten zijn hier niet in geïnteresseerd. Wanneer ik weer op gewone polderwegen zit, kalmeer ik en probeer van de omgeving te genieten.

Maar na deze menselijke hindernis komt de natuur weer om het me lastig te maken. Het gaat weer regenen. Bij Dagebüll ga ik buitendijks om tegen de wind in te beuken. Hier zie ik de Halligen liggen, de kleine kweldereilanden zonder noemenswaardige zeewering anders dan terpen. Er zijn een paar droge momenten waarop ik ze kan fotograferen. Streepjes op de horizon, veel meer is het niet. Maar ze maken de weidsheid van het Wad nog groter dan hij al is. Het is grafweer, maar het licht van de zon die door kiertjes tussen de wolken over het Wad schijnt, is niets minder dan adembenemend.

En het is niet alleen de wind en de regen. Al die regen heeft mijn banden zacht gemaakt. Banden die al veel verder gesleten waren dan normaal, door de talloze kilometers over gravel van de afgelopen weken. Het scherpe split op het verder zo gladde asfalt hier doet de rest. Opnieuw rij ik lek.

Een klein lek, de band loop zo langzaam leeg dat ik het haventje van Schlüttsiel net haal. Hier is een soort groot uitgevallen bushokje voor de kleine veerboten die hier vertrekken richting de Halligen. Ik rij mijn fiets naar binnen en kan de band fiksen, uit de regen en uit de wind.

Als ik klaar ben, is de regen voorbij. Even neem ik de tijd om bij het havenhoofd het uitzicht te bewonderen en te fotograferen. Dan ga ik verder naar het zuiden, richting de Hamburger Hallig, Nordstrand en uiteindelijk Husum.

En dan is het weer de mens die mij dwars zit. Er is een dijkverzwaringsproject bezig, en voor het gemak is het fietspad dan ook maar dichtgegooid. Ik duw mijn fiets door het gras de dijk over, til hem over het hek en fiets verder over de weg.

Binnendijks is ook veel te zien, maar ik baal wel. Dit is het mooiste stukje van de Waddenkust, het is eindelijk droog en juist nu begint het licht mooi te worden. Ik neem me voor om tijdens de rustdag tijd te nemen om over de dijk te kijken.

Al met al heb ik veel vertraging opgelopen. Graag ben ik op tijd bij de receptie, zodat ik alles in één keer kan regelen voor de rustdag. Het is krap, maar in de laatste kilometers krijg ik toch nog een mooie blik over de kwelder en de zee met het mooie licht van het begin van de avond.

Een paar minuten voor sluitingstijd arriveer ik. Op routine zet ik mijn tent op, hang mijn kleren uit, ga douchen. De dag in Middelfart heeft rust gegeven, maar zoals ik al vermoedde was het niet genoeg. Krap twee dagen verder val ik alsnog bijna om.

Zelf koken zie ik dan ook niet zitten, maar ik had toch al bedacht dat ik liever mijn avond in de stad zou doorbrengen. Rond zeven uur stap ik opnieuw op de fiets en rij naar de oude binnenstad.

Zin om een bijzonder restaurant uit te zoeken heb ik niet. Ik strijk neer op het terras van de pizzeria aan de haven. Onder een parasol die me aan het eind van de maaltijd net-aan droog houdt, want er komt opnieuw een onweersbui over.

Vervolgens drink ik nog een biertje in de Husum Pub, formeel een Ierse kroeg maar vooral erg Duits. Het is er rustig voor een vrijdagavond. De laatste ronde komt vroeg en eigenlijk ben ik ook moe genoeg om naar m’n tent te gaan. In het pikkedonker fiets ik terug. De laatste honderd meter moet ik lopen. Bij het licht van mijn koplamp trek ik een flinke glassplinter uit de band.