Ze speelden een kaartspel, dronken bier en waren luidruchtig. Over de picknicktafel hadden ze een partytent gezet, waar ze barbecueden en luide muziek draaiden die niet typisch mijn smaak was. Rond de twintig, dronken en er moest geen enkel misverstand over hun mannelijkheid ontstaan.

Een grote camping aan het strand. Mijn wereld zal het nooit worden. Maar wanneer de zon ondergaat, de wind inzakt en ik naar de zee loop, wordt het stiller. Het Wad ligt goeddeels droog, een visser gaat met het eerste water naar buiten, ploegend door de modder.

Ik snuif de zeelucht op, wandel naar de strekdam van de haven. Als ik op het uiteinde sta, lijkt de visserman dieper water te hebben bereikt. Hij vaart nu westwaarts, richting de hoofdgeul die overgaat in het zeegat tussen Langeoog en Baltrum.

Niet Dornumersiel, maar Neuharlingersiel.

Dornumersiel heet deze plaats. Eén van de badplaatsen die gegroeid zijn rond de zijlen die het Oost-Friese land droog houden. Ik ben hier aangekomen op de eerste dag van september, via een route die grotendeels door het binnenland ging.

Een route die niet altijd even inspirerend was, maar bij de kust werd dat anders. Ik kon over het asfalt aan de buitenkant van de dijk fietsen, de eilanden zien liggen. Ik had wind mee en schoot flink op. Ik twijfelde of ik door zou fietsen naar Norddeich, maar besloot dat voor morgen te bewaren. Ik had nog vier dagen te gaan, en wist al welke plekken ik wilde aandoen. Liever verdeelde ik mijn energie en kilometers netjes over de dagen.

En zo kampeerde ik als vreemde eend in de bijt. Een man die een hekel heeft aan zand tussen z’n tenen, die niet eens een zwembroek bezit, zich geneert voor het dragen van een zonnebril, die mensenmassa’s nooit zo heeft gewaardeerd maar ze in tijden van corona helemaal mijdt, op een enorme strandcamping.

Ik heb best veel over voor de Waddenzee.

Het is gelukkig maar één nacht. De volgende zal ik doorbrengen in totale rust, temidden van Oost-Groningse akkers, op de minicamping in Drieborg waar ik drie jaar terug ook was.

Het is niet heel ver, ik moet alleen de Eems over met een pont die uurlijks vaart. Het is een voor mij bekende route, deels buitendijks, deels langs historische en mooie plaatsjes als Rysum en Greetsiel.

Maar opnieuw krijg ik de kriebels. Het zijn de laatste dagen naar huis, mijn energie daalt, ik doe rustig aan, en toch wil ik nieuwe dingen zien. Straks zal ik nog lang genoeg langs een bekende route fietsen, en als de Tweede Golf komt, ben ik weer maandenlang beperkt tot kleine rondjes in mijn eigen provincie. Af en toe Zeeland misschien, een keertje Utrecht of een stukje Gelderland.

Ergens voorbij Norddeich laat ik de dijk los. Aanvankelijk voel ik me wat verdwaald tussen lege akkers, maar dan komen dorpjes die soms monumentaal zijn, maar aanvoelen alsof er nooit een buitenstaander de moeite neemt ze te bezoeken.

Het meest opvallend is Wirdum. Net als Rysum is het een dorp waarvan de historische kern op één grote terp ligt. Alleen is het geen touristische trekpleister.

Het voelt licht ongemakkelijk om de terp op te gaan, mijn fiets tegen een muurtje te zetten en foto’s van de kerk te maken. Alsof ik hiermee iets verstoor dat tot dan toe niet door vreemdelingen was aangeraakt.

Een man komt op het lage muurtje rond de kerk zitten om een sigaret te roken. Hij kijkt mij geamuseerd en een beetje verbaasd aan. Ik groet hem, stap op mijn fiets en laat mezelf van de terp rollen.

Ik zoek m’n weg over kleine wegen door de polder, langs gehuchten waar ik nog nooit van had gehoord. Boerderijen die nietig lijken in dit intens groene landschap, waarvan de wijdsheid nog eens extra benadrukt wordt door enorme windmolens.

Oost-Friesland is als het Nederlandse polderland, maar dan beter.

De grote stad van deze streek is Emden, een havenstad aan de Eems-Dollard. Een stukje stroomopwaarts hiervan ligt Petkum, waar de veerpont over de Eems vertrekt. De stad is daarmee mijn laatste gelegenheid om een Duits ijscafé te bezoeken, en die kans grijp ik aan. Vlakbij de binnenhaven rij ik een winkelstraat in en strijk neer op een klein terras.

Eigenlijk heb ik niet de rust. De kilojoules en koelte van het ijs kan ik goed gebruiken, maar in mijn hoofd razen de gedachten rond. En dan wil ik ook nog op tijd de veerboot halen, zodat ik niet te laat arriveer op Kostverloren 11, de minicamping bij Drieborg.

Terwijl ik mijn koffie drink en ijs eet, bekijk ik de route naar de veerhaven en prent deze in mijn hoofd. Het is een beetje zoals tien jaar geleden, met papieren kaarten. Ik merk nu hoeveel meer energie dat ouderwetse navigeren kost, en hoe het afleidt van de omgeving. Ik moet snel zorgen dat ik weer een goed werkende GPS heb.

Via een drukke hoofdweg verlaat ik Emden, enigszins nerveus of ik niet verkeerd rij en daardoor net de boot mis. Maar bij de rand van de stad kan ik naar de rivier toe, en begin aan het laatste buitendijkse stuk van deze reis. Een fietspad van straatstenen en betonplaten richting de kleine jachthaven bij Petkum die met laagwater droogvalt. Het is een contrast met de drukke, lawaaiige havenstad waar ik net vandaan kom.

Ik ben ruim op tijd, maar er zijn veel fietsers en dit is een kleine pont, in Nederland zou het een voetveer heten en zouden automobilisten een andere moeten nemen. Gelukkig pas ik er wel bij, met voldoende afstand van de andere fietsers. Tussen hoge rietkragen vaart de pont het havengeultje uit, richting de rivier. In de verte ligt het sperrwerk, de beweegbare dam die gebouwd is om het water in de rivier vast te houden, zodat de steeds grotere cruiseschepen vanaf de werf in Papenburg naar zee kunnen varen.

Ik schrik van de hoeveelheid fietsers aan de overkant, in de haven van Ditzum. Dit gaat niet in één keer passen, en ik hoop maar dat ze zich allemaal aan de coronaregels houden. Ik glip er snel doorheen, ga door de coupure in de zeedijk naar het centrum. Het is een mooi historisch dorp, het lijkt levendiger dan toen ik hier de laatste keer was. Even rij ik langs de kerk en de molen, en ga dan de polder in.

Langs groene weilanden vol ganzen en versgeploegde akkers waar de zeeklei glimt in de zon, fiets ik naar Nieuwe Statenzijl. Het kleine grensplaatsje aan de Dollard dat de meeste Nederlanders niet eens kennen. Hier neem ik de tijd om afscheid te nemen van de Waddenzee. Niemand weet hoe lang het duurt voordat ik hier weer ben.

Na een paar kilometer door Groningse akkers sta ik bij de camping. Het is wat drukker dan de vorige keer, en er is een nieuwe eigenaar. Maar de rust en ontspannen sfeer zijn er nog steeds. En ik ben er een uurtje eerder, zodat ik alle tijd heb om er van te genieten. Ik maak koffie voordat ik ga koken. Kippen scharrelen rond mijn tent.

Zo lieflijk als het ’s avonds is, zo somber is het de volgende ochtend. Mijn tent kan ik droog inpakken, maar er hangt regen in de lucht. Veel regen. Ik ontbijt in de verblijfsruimte met haverkoekjes en oploskoffie en bekijk de weersverwachting. Het ziet er weinig aanlokkelijk uit. De route is ook niet heel interessant, vooral rechtuit door de veenkoloniën, aan de Duitse kant van de grens.

Het goede nieuws is dat ik naar mijn vrienden in Boekelo ga, dus hoe ongunstig het weer ook wordt, aan het eind van de dag heb ik een vast dak boven mijn hoofd, een warme douche en prettig gezelschap. Die gedachte maakt het fietsen een stuk aantrekkelijker.

Het miezert licht als ik de tassen op mijn fiets hang. Eén van de andere gasten maakt nog even een praatje, een jonge man die een langeafstandroute wandelt en vandaag 30 kilometer voor de boeg heeft. Ik benijd hem niet, zo’n afstand door het Oost-Groningse landschap met dit weer.

De melancholicus in mij kan er op zich wel een zekere schoonheid in zien, de eindeloze, geometrische kleivlaktes onder een laaghangende, asgrauwe hemel. Maar melancholie is geen schaars goed in het jaar 2020. Dit wordt een rit van zes uur waar ik gewoon doorheen moet, in de wetenschap dat het ’s avonds weer aangenaam zal zijn.

Nog voor Nieuweschans begint het steviger te regenen. Via Bellingwolde en Rhederbrug ga ik de grens over, en dan volgt het lange stuk naar het zuiden, grotendeels over een smal betonnen fietspad naast een kaarsrechte weg langs een al even recht kanaal.

Er zit nauwelijks een bochtje in. Er staan geen interessante gebouwen langs, het land bestaat vooral uit akkers, gelukkig niet altijd vol metershoog mais. Wat mij troost is dat dit efficiënt is. Er is deze week maar één dag met grafweer, en dan kan er maar beter een zo kort mogelijke route naar een warm huis met fijne mensen zijn.

De weg eindigt bij Nordhorn. Zin om nog een laatste keer koffie te drinken bij een Duitse bakkerij heb ik niet, liever rij ik door. Langs het kanaal verlaat ik het stadje, maar niet zonder eerst te verdwalen. Er is een bouwproject en voor het gemak van het bouwbedrijf is het fietspad langs het kanaal afgesloten en een duidelijke omleiding voor de fietsers, ach.

Ik kom Nederland in bij het bekende houten gebouwtje, half boven het water op palen, dan over Denekamp en Oldenzaal. De mooie route naar Boekelo lukt helaas niet door de falende GPS. Maar ik kom er.

Na het douchen duurt het nog even voordat ik weer warm en aanspreekbaar ben, maar dan begint het fijne weerzien. Ook deze mensen heb ik sinds de winter niet anders dan online gesproken. Tussen de gesprekken en de whiskey door reserveer ik een plekje op de minicamping naast Wijk bij Duurstede, en laat op Facebook weten dat ik weer kom eten bij het tapasrestaurant.

Reserveren tijdens een fietsvakantie. Het wil maar niet wennen.

Wijk bij Duurstede is één van die mooie kleine stadjes die half in de vergetelheid zijn geraakt met de opkomst van het snelle reizen. Het ligt met een prachtig tegenlicht aan de dijk, de skyline bestaand uit bomen, kerktorens en een molen. Ik fiets net om het centrum heen, maar proef al een beetje de sfeer. Door boomgaarden rij ik naar de minicamping. Bij het tentenveldje, op het terras naast de verblijfsruimte zitten wat mensen aan een tafel te praten in de middagzon. Eén ervan begroet mij, haalt een briefje uit z’n zak en zegt “U bent zeker Walter?”.

We kletsen even, ik geef hem een tientje dan is het geregeld. Ik zet m’n tent op, ga douchen en drink dan eerst nog even koffie voordat ik naar de stad fiets. Er is hier een waterkoker.

De barman van het restaurant ziet mij binnenkomen en vraagt of ik de fietser ben. Hij vraagt naar mijn reis, ik vertel er kort over maar zoals altijd heb ik de indrukken nog niet zo verwerkt dat ik een samenhangend verhaal kan vertellen. Het is gelukkig dit keer wel druk. Er staat een tafeltje voor mij klaar. Opnieuw is de rosé heerlijk en het eten goed. Tussen de bedrijven door komt Tanja, de kok, even uit de keuken om een praatje te maken en te vragen hoe mijn reis is geweest.

Het is nu de derde keer op rij dat ik mijn laatste avond vier in Pepe’s, dus het mag een traditie heten. En het is een goede traditie. Hier op mijn gemak eten en drinken voelt als een terechte beloning na de zware reis en de moeilijke periode die er aan vooraf ging. Ik kom tot rust.

Een vriendin stuurt mij een berichtje via WhatsApp. Het is de reservering voor een etentje met vrienden morgenavond.

Na het dessert en de koffie met calvados, besef ik dat ik nog niet klaar ben met mijn laatste avond. Ik heb vooral van het eten zitten genieten en ben er daardoor niet aan toe gekomen om te mijmeren en terug te blikken op deze reis. Ik ga naar het café waar ik vorig jaar ontdekte dat ik mijn ventisit-matje kwijt was. Het is er druk, maar niet zo druk dat de anderhalve meter geschonden wordt. Ik bestel een weizenbier en haal herinneringen boven aan de afgelopen anderhalve maand.

In afstand was dit geen lange reis. Ergens bij Zutphen was ik door de 5000 kilometer gegaan. Dat was ook te verwachten, mijn conditie was niet zo goed als in andere jaren. Door de coronamaatregelen kon ik niet zulke lange dagen maken als normaal, een kampeerplek was nooit gegarandeerd. En ik had ook gewoon niet de energie die ik normaal heb. Ik was op, of eigenlijk over, het randje van overspannen vertrokken.

Aan de andere kant, het waren geen gemakkelijke kilometers. De wegen waren vaak slecht, een groot deel van de tocht ging over gravel, kasseien, slecht onderhouden asfalt en verwaarloosde betonwegen. En het weer was soms heftig. Ook met 800 kilometer per week was dit geen slechte prestatie.

Wat deze tocht heel bijzonder maakte, was dat ik Duitsland zo veel grondiger heb leren kennen. Tot nu toe was ik vooral door Duitsland gefietst om van de kusten te genieten, of om andere doelen te bereiken: Scandinavië, de Alpen. Maar dit keer stond het land zelf centraal. En daardoor dringt nu pas tot mij door hoe groot en divers het is. Hele gebergten en rivieren leerde ik kennen waar ik tot nu toe alleen vagelijk van gehoord had.

Ook deze reis heeft mij weer een scheepslading aan indrukken en herinneringen opgeleverd. Ik zal maanden bezig zijn om ze enigszins te ordenen.

Ik ben inmiddels 48 jaar. Mijn haar wordt dunner en grijzer, er verschijnen rimpels rond mijn ogen. Het moment waarop mijn krachten beginnen af te nemen, is misschien al voorbij. Het zou me niet verbazen als 2018 en 2019 mijn piekjaren blijken te zijn geweest.

Het idee dat mijn top wellicht voorbij is, laat me niet onbewogen. Maar het was dan wel een top die niet ongemerkt voorbij is gegleden. En ook wat ik dit keer, in deze moeilijke omstandigheden, uit mijn lichaam heb geperst, mag er wezen. Als het vanaf nu elk jaar een paar procentjes minder wordt, heb ik nog steeds decennia van schitterende reizen voor de boeg.

Dat dit mijn leven zou worden. Ik had het niet kunnen bedenken.

De thuiskomst zal anders zijn. Geen open uitnodiging op social media, geen zoete inval bij Doerak, mijn stamcafé in Delft. De traditionele finish met oude bekenden en onverwachte gasten is dit jaar niet mogelijk. Een berichtje naar mijn lokale vrienden met de te verwachten aankomsttijd, en dat is het.

Ik ben dan ook niet zo gemotiveerd om precies om 16:00 te arriveren. Zin om koffiepauze te houden heb ik ook niet, als ik onder een blauwe hemel langs de zuidelijke oever van de Lek fiets. Wanneer ik de pont bij Kinderdijk neem, weet ik dat ik een halfuur te vroeg zal zijn. Maar dat maakt me niet meer uit. Een paar maanden geleden had ik nauwelijks hoop dat ik een reis zou kunnen maken. En nu fiets ik hier, de laatste kilometers, door Rotterdam langs de Kralingse Plas. Dan nog een ommetje door Midden-Delfland want die route is nou eenmaal mooier. En langs de Schie Delft in.

Er is nog niemand als ik aankom bij het terrasje aan het Vrouw Juttenland. Ik parkeer mijn fiets tegen een boom naast een leeg tafeltje en ga zitten in de zon, op de rand van de kade. Ik bestel koffie en een halve liter water en geniet van het moment met mezelf totdat de eerste vrienden komen.

Uiteindelijk zijn er toch zoveel mensen dat het een stoelendans wordt langs verschillende groepjes, vanwege coronaregels mogen we niet aan één tafel zitten. Onhandig, maar goed beschouwd nog steeds een feestje dat hoort bij de afsluiting van dit avontuur.

Anderhalf uur voor de gereserveerde tijd in het restaurant ga ik naar huis om mijn spullen thuis te brengen en mezelf op te knappen. Ik trek een mooi pak aan, daar heb ik echt zin in na zes weken sportkleding. In de spiegel zie ik dat ik er beter uitzie dan toen ik vertrok. Wel met rimpels van vermoeidheid, maar gezonder, meer het duursportlichaam dat bij mij hoort.

Dit moet ik vast zien te houden, ook als straks de Tweede Golf komt en thuiszitten weer de norm wordt. Maar nu eerst genieten van een avond uit met vrienden. Niemand die weet hoe lang het nog kan. Meer dan ooit moeten we zuinig zijn op de mooie momenten van het leven.