De avond in Los was niet voldoende om bij te komen van de lange ritten. Het was een fijne, rustige plek met een comfortabele keuken en eetruimte, maar niet alles verdween meteen uit mijn hoofd. Wat ook niet hielp, was dat een bejaarde vrouw, op reis met vermoedelijk haar kleinzoon, mij wel zag zitten en telkens weer contact zocht terwijl ik probeerde te schrijven.

Er bestaan niet alleen vieze oude mannetjes.

Wat wel hielp was dat het landschap afwisselender werd. Bos met verschillende soorten loof- en naaldbomen door elkaar. Meren, rivieren, houten boerderijen. De eerste serieuze rotsformaties. Maar vooral bloemen. De bermen zijn een zee van gele, witte en paarse bloemen.

Het lukt dit keer wel om zonder lange eindsprint op een schappelijke tijd aan te komen. Nabij Erikslund is een camping aan het water, oud en versleten maar schoon en functioneel. Ik zet m’n tent op en ga douchen.

Ik zit op een bankje om mijn schoenen aan te trekken en staar voor mij uit naar de rij wasbakken tegen de muur. Op dat moment besef ik dat ik mezelf weer helemaal aan het vergeten ben. Sinds die avond op de steen bij Badbergen heb ik niet meer echt aan mezelf gedacht. En eigenlijk ook te weinig aan de omgeving.

Waar ben ik mee bezig, denk ik. Halverwege mijn leven raas ik nog steeds door mijn tijd heen alsof het een drukke dag op m’n werk is. Alsof de zomeravonden op vakantie in Zweden drukke dagen op m’n werk zijn.

Ik merk nu ook hoe moe ik ben. Het is niet alleen de lange afstand, of de hitte. Het is ook de spanning van heel wat moeilijke jaren die loskomt.

De laatste twee dagen van de week plan ik wat zorgvuldiger. Ik kies een no-nonsense camping uit in Långsele, bij Sollefteå. Hier maak ik voor het eerst sinds Saueniek weer een avondwandelingetje. Het geeft een opmerkelijk gevoel van vrijheid.

Mijn rustdag had ik gepland in Åsele. Een nikserig stadje net over de grens van Lapland, waar ik in 2010 ook een nacht doorbracht. Ik herinner me de stilte nog, en het uitzicht vanaf de rivieroever op de kerktoren aan de overkant.

Ik volg een gestuwde rivier naar het Noorden. Op de oostelijke oever loopt de hoofdweg, maar dichterbij het water lopen aan beide zijden kleinere wegen. Deze volg ik, af en toe van oever wisselend bij een brug of stuwdam, om zo mooi mogelijk uitzicht op het water te hebben.

Ondertussen ben ik aan het twijfelen geslagen over mijn route. Ik denk dat ik eerder Noorwegen in wil, niet pas in het verre noorden van Zweden. En de rustdag is ook niet meer zo zeker, aangezien er grafweer is voorspeld de dag erna. Misschien is het beter om uit te stellen, zodat ik niet door noodweer hoef te fietsen.

Ik overdenk dit alles bij een kopje koffie in Näsåker, maar kom er niet echt uit. Dan check ik nog een keer het weerbericht en zie dat de 20 mm regen voor vrijdag er uit is gevallen. Het lijkt zichzelf op te lossen.

Ik fiets verder door een landschap dat steeds meer het zachte van Lapland begint te krijgen. Passeer Junsele, waarvan ik vermoed dat ik er ooit een kopje koffie dronk. Een vermoeden dat bevestigd wordt als ik het terras passeer en de grijs geverfde rieten banken herken. Er is weinig veranderd in die elf jaar.

Het is dan nog zeventig kilometer tot Åsele. Ik kom terecht in een gebied met grote meren, waarvan ik vermoed dat ze niet geheel natuurlijk zijn, maar voor een deel resultaat van stuwdammen. Het maakt ze voor mij niet minder mooi.

Twee uur voordat ik in Åsele arriveer passeer de grens van Lapland op dezelfde plek als in 2010. Opnieuw zet ik mijn fiets tegen het bord voor een foto. De zon staat hoger dan toen, het licht is wat feller. Het is warmer. En een andere fiets natuurlijk, een heel andere uitrusting zelfs. Een oudere Walter. Niets herhaalt zich volmaakt.