Het was de droevigste zin die ik die hele eerste coronazomer opschreef. ‘Ooit was ik een tangodanser’. De gedachte kwam in mij op door de muziek van een straatmuzikant in Koblenz. Het waren die eerste dagen in die moeilijke tijd waar iedereen er maar het beste van probeerde te maken. Die tijd waarin drukte en gezelligheid gevaarlijk waren. Waardoor er geen tango was en ik mooie steden zoals deze meed.

Dat ik Koblenz ooit een nieuwe kans zou geven, was overduidelijk. En nu is het zover. Het is vrijdagavond en ik zit met een Riesling feinherb op het terras van een wijncafé.

Ik kijk terug op vier dagen langs Moezel en Saar. Langs talloze meanders en nog meer wijngaarden. Door Duitsland, Frankrijk en weer Duitsland. Of eigenlijk het gebied waar Duitsland en Frankrijk geleidelijk in elkaar overgaan.

En dan is er nog dat derde Moezelland, Luxemburg, waar ik tegenaan kijk als ik na de Ardennen verder stroomopwaarts ga. Er hangt nog steeds hitte in de lucht, maar ook iets benauwds, alsof het kan gaan regen of onweren.

Het land wordt vlakker en lijkt dunner bevolkt wanneer ik vrijwel ongemerkt de grens met Frankrijk over ga. Er komt inderdaad een korte felle regenbui, maar dan kan ik net onder een brug schuilen. Daarna is het weer zon en blauwe lucht, maar ik voel het vocht in de atmosfeer.

De grootse regenbuien zijn er als ik in een heel typisch Frans café zit in een dorp met een heel Duitse naam: Kœnigsmacker. Het is zo’n café waar je op paarden kunt wedden en dorpelingen je een hand komen geven terwijl je je grand café drinkt.

Na de regen verlaat ik de rivier en ga over kleine en heel kleine wegen naar het oosten. Het voelt bijna alsof ik vanaf de kust het binnenland in ga, zo aanwezig was de rivier in mijn gevoel.

Saarlouis is het doel. Een heel Franse naam, maar dit stadje ligt in Duitsland. Voor zover ik de kaart mocht geloven, was dit de beste plek voor een rustdag. Een klein historisch stadje met een camping op loopafstand.

Wel een beetje dicht bij een snelweg, merk ik als ik er eenmaal ben. Maar ik slaap er wel doorheen. De camping zelf is uitstekend verzorgd, met vriendelijke mensen. Ik zet mijn tent op en neem de tijd om te douchen en voor mijn lichaam te zorgen.

Saarlouis blijkt zo’n historisch stadje te zijn waar veel kapot is gegaan en vervangen door afschuwelijke nieuwbouw. Maar er is een bruisend uitgaansleven, zelfs op maandagavond. Ik drink voor het eerst deze reis een Weißwein aus der Region en die stelt niet teleur. Ik heb een heerlijke rustdag met lekker eten en alle tijd en rust om het tweede verhaal van deze reis te schrijven.

Het was niet het lawaai dat me opbrak. Goed, ik werd wat vroeg wakker, maar voelde me fit genoeg. Het ging mis toen ik eenmaal aan het fietsen was. Ik merkte dat mijn longen heel slecht waren, en ik verdacht de luchtvervuiling van de snelweg.

Die ook niet meteen over was, het eerste deel van de route ging er pal langs, ook al zag je daar zelden iets van. Het wordt zelfs zo erg dat bij het hoesten een deel van mijn ontbijt meekomt. Pas als bij Merzig de snelweg wegbuigt van de rivier, gaat het beter.

De Saar wordt hier ook mooier. De rivier vernauwt zich totdat hij zich bijna door een kloof perst. Op de oever waar ik fiets, is vaak geen ruimte voor meer dan een gravelpad. Als bonus zijn er dan ook nog historische stadjes zoals Saarburg. Het is hier nog mooier dan langs de Moezel.

Bij Konz mondt de Saar uit in de Moezel. Eerst wordt het wat vlakker, maar tegen de tijd dat ik een kampeerplaats moet gaan zoeken, slingert ook deze rivier tussen hoge en steile heuvels.

Die kampeerplaats is uiteindelijk in Trittenheim. Een klein dorp met een mooie en vriendelijke camping met prachtig uitzicht. Ik wil heel graag een witte wijn van het dorp proeven, maar ik verwacht niet dat er een café is. Wel is er een pizzeria en dat komt goed uit, want ik ben te moe om te koken.

De pizza is niet opmerkelijk, maar de wijn des te meer. Een Riesling feinherb uit Trittenheim zelf. Geweldig. Maar ik ben te moe voor meer dan een glas. Ook na het eten, als ik nog even langs de rivier loop, merk ik dat ik eigenlijk alleen maar wil slapen. Ondanks de mooie omgeving, ondanks het uitbundige vakantiegevoel van deze dag. Ik moet op mezelf blijven letten. Ik maak veel meer kilometers dan verwacht, maar de prijs van elke kilometer is hoog.

Koblenz ligt aan de route, zie ik. Op de éen of andere manier had ik de vorige keer gemist dat hier de Moezel in de Rijn uitmondt. Het is nog twee niet al te lange dagen fietsen. Een rustdag daar is aantrekkelijk. Ik weet dat ik met een andere gemoedstoestand enorm ga genieten van die stad.

En misschien kom ik dan ook nog eens toe aan wijn proeven. Meander na meander fiets ik tussen de wijnranken, maar ook de avond na Trittenheim kan ik bij de gratie gods één glas lokale wijn drinken. Die zowel heel zoet als verfijnd van smaak is. Ik ben dan in Senheim, op een Nederlandse camping waar ik het laatste plekje op de oever krijg. Een prachtig uitzicht, maar de picknicktafels staan hoger, naast de receptie dus zo veel zie ik er nu ook weer niet van.

Het is geen volle dag meer naar Koblenz, en dat is wel zo fijn. Er is nog genoeg ruimte op het tentenveld om een fijn plekje in de schaduw te vinden. Ik heb alle tijd om mezelf op te knappen en nog even een weizenbier te drinken voor ik ga eten.

Als kleine revanche op de avond die twee jaar geleden niet goed uitpakte, ga ik naar hetzelfde Mexicaanse restaurant. Het is opnieuw druk en ik kan alleen binnen een plekje krijgen. Maar ik kom nu met energie naar buiten. Ik geniet van de heerlijke vrijdagavondse levendigheid, die nooit overweldigend of lawaaiïg wordt. Een licht afgekoelde wind strijkt langs mijn huid. Er is inmiddels een bescheiden schemering die mooi licht werpt op de gebouwen en de mensen.

Ik struin rond over de kasseien. Een beetje besluiteloos, maar ik wil ook nog wat meer van de Altstad zien voordat ik ergens neerstrijk. Uiteindelijk kies ik een ouderwetse Weinstube met uitgebreide kaart.

Rond middernacht gaan de gewone café’s dicht, alleen de hippe bars zijn nog open. Ik probeer mezelf er toe te zetten er eentje te vinden waar de muziek oké is, maar het lukt me niet. De energie ontbreekt. Sinds de besmetting ben ik de eerste die naar huis gaat als het gezellig is. Ik was altijd de laatste. Dat is dus nog steeds net zo ver weg als mijn duizend kilometer per week. Het zij zo.