Ik sta op een lage platte rots die de rivier in steekt. Hij veroorzaakt een klein verval, de Dattenfelders noemen hun waterval, maar ikzelf zou het op stroomversnelling houden. In elk geval was het genoeg voor de watermolen die ooit welvaart naar dit punt langs de Sieg bracht. Of misschien was hier altijd al welvaart, omdat je er goed kon vissen. De geschiedenis van zo’n plek is vaak veel ouder dan in de boeken beschreven.

Die molen staat er nog grotendeels, maar werkt niet meer. Het afvoerkanaal is ook nog te zien. Maar van enige bedrijvigheid in Dattenfeld is weinig te merken deze avond. Het is doodstil. Alleen de stroomversnelling maakt geluid.

Er is veel mooi aan Duitsland. De kusten, de kleine gebergtes, de oude steden. Maar wat voor mij als fietser Duitsland onderscheidt van andere landen met mooie kusten en bergen en steden, zijn de rivieren.

Niet alleen de grote, zoals de Elbe, Donau of Oder. Juist ook de kleine en de zijrivieren. Of ze nu door gebergtes en rotsformaties lopen, of door het laagland. Nu ik er zo over nadenk, lijkt het wel of de mooiste herinneringen die ik aan Duitsland heb, bijna allemaal bij een rivier horen.

Het moment bij de stroomversnelling gaat zo’n herinnering worden. Net als de rustdag waarop ik dit schrijf, in Erfurt aan de Gera. Een bescheiden stroom, zijrivier van de Unstrut die op zijn beurt uitmondt in de Saale, wat weer een zijrivier is van de Elbe.

Over de Saar en de Moezel heb ik al uitgebreid geschreven in mijn vorige bericht, vanuit Koblenz. Een leuk weetje dat ik heb opgedaan in Tromsø, vier jaar geleden, is dat de Samen een woord hebben voor een plaats als Koblenz: ‘skaídi’, plaats waar rivieren elkaar ontmoeten.

Een klein stukje zat ik langs de Rijn. Ik wilde niet de reis van 2020 overdoen, maar het was wel heel fijn om een klein weerzien te hebben met deze machtige rivier.

Via de Wied ga ik naar het Noordoosten. Vaak over smalle fietspaden en gravel door het bos op de oevers. Soms zie ik sporen van vroegere mijnbouw, een andere manier waarop dit soort rivieren welvaart bracht in vroeger tijden. Vaak tegen een hoge prijs, dat kun je wel raden.

De overgang naar de Sieg gaat niet altijd even gemakkelijk. De track en bewegwijzering spreken elkaar soms tegen en beide zijn niet volledig genoeg om er eentje te kunnen kiezen en de ander te negeren. Met als gevolg dat ik een stukje over een pad kom dat niet eens voor elke wandelaar geschikt is.

Ik kom er zonder kleerscheuren van af, maar ben wel heel blij als ik weer op normale wegen zit. Het is inmiddels eind van de middag. Ik ben moe en het is duidelijk dat ik de eerstvolgende camping moet nemen. Die er zowel op papier als in ’t echt uitstekend uitziet, maar waar je niet op zondag mag arriveren. Waardoor ik verder moet fietsen en in Dattenfeld terechtkom.

De Sieg verlaat ik bij Netphen. Ongemerkt, ik heb me door de industriële gebieden en wirwar van snelwegen en spoorlijnen heen geworsteld en ben blij dat ik nog even door het groen kan fietsen om de stress kwijt te raken alvorens mijn tent op te zetten. Daar zit wel een lange en voor mij nu erg zware klim in. Zonder het direct te beseffen, kom ik daarmee bij de Lahn terecht, een andere zijrivier van de Rijn.

In Bad Laasphe kan ik kamperen. Een kleine camping met een tentenveldje met sanitair op een paar meter. Er is nog een andere fietser, een Duitser die een klein hondje bij zich heeft. Het arme dier is bangig, zo te zien een getraumatiseerd beestje waar de man zich liefdevol over heeft ontfermd.

Ik ben te moe om naar het dorp te lopen. Ik kom het tentenveld niet eens af. Pas de volgende dag zie ik hoe mooi Bad Laasphe is.

In de dagen erna raak ik de draad kwijt tussen al die zijrivieren en beken. Ik fiets langs de Fulda en de Werra, waarvan ik nu pas ontdek dat ze stroomafwaarts samen de Weser zullen vormen. Daardoor voel ik me wat vaker verloren in het landschap. Zonder rivier als gids van het landschap worden de heuvels en bossen soms wat willekeurig. Het land verliest z’n verhaal.

De hitte en vooral de vermoeidheid helpen ook niet mee. Ik had me voorgenomen om elke vierde of vijfde dag rust te nemen, maar de derde avond vond ik een prachtige stille plek die helaas in the middle of nowhere lag. En de vierde avond maakte ik kamp naast een prachtig dorp met een goedkope pizzeria en mooie kleine Biergarten, maar met een onhandige en slecht onderhouden camping.

Dus fietste ik toch die vijfde dag. De heetste van de week. Gelukkig zit ik vaak in het bos en af en toe is er wind die enige koelte brengt. Op de kaart had ik gezien dat Erfurt de beste optie was voor rust en had zelfs gereserveerd op de camping. Een stad waar ik nog nooit van had gehoord en waarbij ik niet de moeite had genomen om uit te zoeken of het er eigenlijk een beetje leuk was.

Na de koffiepauze in Gotha vind ik de rivier die mij in Erfurt zal brengen. Ik zal op tijd aankomen en verheug me op rust, schone kleren en een donderdagavond in de stad.

Bij het binnenrijden krijg ik al een goed gevoel. Er hangt een mooie sfeer. Ik zie geen DDR-woonblokken of andere lelijkheid het straatbeeld domineren. Wel veel fietsers. En, het valt me pas een dag later op maar ongetwijfeld voelde ik het meteen, de mensen zijn hier bovengemiddeld goed gekleed. Ook veel mannen.

Die avond strijk ik eerst maar eens neer bij de Ierse pub. Eén van de drie, zal ik later leren. Deze stad is veel groter dan de provinciestadjes waar ik normaal gesproken mijn rust pak. Waar de leuke restaurantjes en bars zitten, vraagt verkenningswerk dat ik niet op een lege maag ga doen.

Na de haloumiburger en het lokale pils stap ik weer op mijn fiets. In de schemering peddel ik naar het oude centrum. Erfurt overtreft al mijn verwachtingen. De gebouwen zijn prachtig en oud, weinig is aangetast door bombardementen. De straten zijn soms rustig, soms levendig maar nooit lawaaiïg.

De kern van de Altstad zijn de twee stromen waarin de Gera zich hier splitst. Een deel van de stad is zelfs boven dit water gebouwd. Hier ergens vind ik een klein plein vol terrassen. Er klinkt muziek, een vuurspuwer geeft zijn voorstelling. Er is een heel hip uitziende bar met een paar tafeltjes buiten waarvan er nog eentje leeg is. Ik bestel een Weißwein aus der Region. Opnieuw de aangenaam verraste blik. Blijkbaar zijn niet veel touristen geïnteresseerd in Duitse wijn. De overige gasten drinken Aperol Spritz en aanverwante cocktails.

De hitte zakt maar langzaam weg. Ik heb mijn broekspijpen mee maar rits ze niet aan. Twee gehandicapte mensen met hun begeleiders komen langs om een praatje te maken met het personeel dat inmiddels ook op het terras zit. Ze lopen wel naar binnen als iemand nog wat wil drinken.

De bardame naast me ziet mijn lege glas en dan neem ik er nog eentje. Het voelt inmiddels als middernacht, maar dat is het nog lang niet. Ik stop m’n telefoon weg, schrijven lukt toch niet. Ik proef de wijn en luister naar de zachte geluiden van de stad.