Langzaam, heel langzaam veranderde het afgelegen gebied in een bloeiende kust. Na de rustdag fietste ik verder noordwaarts langs de Oder. Eerst langs de twee grote fabrieken die sinds de DDR-tijd het economische bestaansrecht van Schwedt vormen. Eén ervan is nog altijd met een dikke oliepijpleiding verbonden met Moeder Rusland. Ruim drie decennia na de val van de muur is de bezetting nog niet geheel voorbij.
Voorbij het dorp Mescherin laten de grens en de rivier elkaar los. Daarmee wordt de route ook minder vlak. En het wegdek slechter. Vaak rijd ik over kinderkopjes of betonplaten. Soms over gravelpaden door het bos. In deze bossen en tussen de graanvelden lijken meer mensen te wonen dan langs de Oder.
In de middag bereik ik de lagune waarmee de Oder in de Oostzee uitmondt. Het is mijn eerste blik op de zee sinds het North Sea Tango-festival. Voor iemand die van kusten houdt, ben ik toch wel opmerkelijk vaak in het binnenland.
Ik twijfel wat over mijn overnachting. Anklam ligt voor de hand, maar uitzicht op de lagune trekt ook wel. In Ueckermünde neem ik pauze met koffie en ijs. Het is een mooi stadje met een haven aan de rivier, maar ik heb dan inmiddels genoeg gezien om niet zo’n zin te hebben in de strandcampings hier. Bovendien ben ik nieuwsgierig naar hoe Anklam er bij ligt tegenwoordig.
Vier jaar geleden hield ik hier een rustdag. Het stokoude hanzestadje kwam op mij over alsof het bezig was op te krabbelen van het DDR-verval, maar de afgelegen ligging gaf mij weinig hoop dat het herstel door zou zetten. De zee te ver weg, de rivier te klein, het erfgoed te zeer aangetast.
En nazi’s. Veel plaatsen hier hebben een naziprobleem en Anklam geldt als één van de ergste. Ik zag stickers van FC Hansa die er geen misverstand over lieten bestaan dat het deze hooligans om meer gaat dan fans van de tegenstander in elkaar beuken.
Wat er gelukkig ook is, is een minicamping van de lokale kanovereniging, waar fietsers en wandelaars meer dan welkom zijn. Ik verheug me op een comfortabel kampeerplekje aan de Peene. En uit eten. Ik ga veel uit eten deze reis. Het scheelt me zo veel energie. En waarom ook niet? Ik ben op vakantie. Zelf koken is sportief en avontuurlijk, maar dat komt wel weer als ik in Scandinavië fiets. Wanneer ik weer in Scandinavië fiets.
Zuid-oost van de stad ligt de Anklamer Stadtbruch, een bijzonder moerasgebied waar ik vier jaar terug nogal van onder de indruk was. Lang stilstaan kon niet, het stierf van de muggen. Alleen bovenop de uitzichttoren waaide het genoeg om met enige rust van het uitzicht te kunnen genieten.
Dit keer is er genoeg wind. Alleen is de uitzichttoren in de tussentijd zo volkomen gekoloniseerd door zwaluwen, dat ik me bezwaard voel om lang boven te blijven. Alsof ik huisvredebreuk pleeg.
Het herstel is niet gestopt. Wat tijdens mijn rustdag toen nog een grote bouwput in het centrum was, is nu glimmende nieuwbouw. Niet per se de stijl waar ik van hou, maar ook niet lelijk en het zal niet echt uit de mode raken. Er zijn ook gebouwen opgeknapt, hoewel een fors aantal gebouwen van vóór de verwoestingen van de 20e eeuw nog op de restaurator wacht. Ik ben er niet van overtuigd dat die overal zal komen.
Het restaurant van toen is er niet meer. Verder is er vooral veel döner, grill en ook een pizzeria. En een nieuw, luxe hotel met een chic maar betaalbaar restaurant. Hier eet ik. Het is goed.
Usedom is het eiland waar de Oder-Neiße grens in de Oostzee uitkomt. Maar dat de grens dan ook door de waterweg zou gaan, is te simpel gedacht. Het eiland is bijna helemaal Duits, maar het havenstadje op de uiterste oostpunt is helemaal Pools. De Oder-Neiße Radweg gaat over de zuidelijke brug het eiland op, volgt min of meer de kust en gaat dan via ronduit beroerde fietspaden richting Ahlbeck. De leegte van de Oder is hier ver te zoeken, het Oostzeetourisme is overal aanwezig. De track eindigt wat abrupt, en niet bij de grens. Ik klungel wat over de fietspaden om de laatste grenspalen te vinden en maak wat foto’s. Eén van de grote doelen van deze reis heb ik bereikt, op een lelijke en rumoerige plek. Ook deze grensovergang tussen Duitsland en Polen is onprettig.
Badplaatsen aan de Oostzee zijn niet wat je gewend bent van Scheveningen en Zandvoort. De neonreclame en harde electronische muziek zijn afwezig. Strohoeden in plaats van petjes. Vrouwen in strandjurken. Alles is netjes en schoon. Het vastgoedgeld heeft deze badplaatsen ook gevonden, langs de boulevard staan mooie nieuwe hotels en apartementgebouwen met daktuinen, balkons met veel groen.
Wat niet wil zeggen dat het prettig fietsen is. In deze tijd van het jaar is het domweg te druk. Tussen de badplaatsen loopt de route over bospaden die op zich niet te zwaar zijn, maar zo vol met onervaren mensen op elektrische fietsen dat het toch lastig wordt. Ik neem me voor om in een volgend jaar deze kust in september te bezoeken, met nazomerweer en rust.
In de middag ga ik bij Wolgast de brug naar het vasteland over. Dit is niet zo’n glimmend opgepoetste kustplaats. Roestige industrie, slecht onderhouden straten en bij het historische waterfront moet de strijd tegen de auto nog beginnen. Ik fiets zuidwaarts, stroomopwaarts van de Peenestrom, langs het spoor richtong het grote industrieterrein. Hier, tussen de lelijkheid van verweerd beton en staal, is een kleine camping.
Het is een simpele kampeerplaats, met eigenlijk alleen mooiweervoorzieningen. Maar het is mooi weer. En het is rustig. Ik zet mijn tent op, maak een pasta aan een kleine picknicktafel. Een oude Franse fietser met enorme reiservaring komt er bij zitten voor een broodmaaltijd met veel worst en kaas. We wisselen verhalen uit tot hij gaat slapen. De zon is nog lang niet onder, hij zal nog voor vijf uur alweer inpakken en opstappen.
De avondzon schijnt over de Peene en op de bomen aan de overkant. Van de industriële lelijkheid is nauwelijks iets te zien. Ik drink koudwaterijsthee en wacht tot het donker wordt.
Wat is het fijn om zo een stukje mee te reizen. Een stukje vakantie zonder de deur uit te gaan, maar je hoofd mee te laten gaan.