In mijn herinnering was een plek die stil en groen was. Stil en groen en warm na een lange dag fietsen. Ik wist ook precies waar hij was, maar het was de vraag of het in het ritme van de dagen zou passen om er een avond en een nacht door te brengen.

Het plan was namelijk van niet. Ik zou meer kilometers per dag gaan fietsen dan tijdens de tocht in 2010, waarin ik die bijzondere plek had leren kennen.

Nu probeerde ik dat al sinds het Porsangerfjord, met weinig succes. De afstanden tussen de overnachtingsplaatsen dicteerden mijn ritme, ik kwam er maar niet los van. Maar de dag dat ik Mørsvikbotn verliet, leek dat toch te gaan lukken.

In 2010 was ik naar Rognan gefietst, een relatief korte dag, omdat ik daar een rustdag wilde houden. Het zou toch moeten lukken om voorbij dat stadje te komen, dieper het dal in, tot aan de voet van Saltfjellet.

De dag leek er ideaal voor. Zon, geen tegenwind. En ik was fit na een nacht in een hut. En de route was ook niet verkeerd. Hij verliet vrij snel de hoofdweg, om grote tunnels te omzeilen die voor fietsers verboden zijn.

Deze omweg is nogal fraai, eerst langs het fjord, dan langs mooie bergen omhoog, over een fjell heen, een dal in, weer een berg over en dan hoog langs een fjord terug naar de E6. Veel klimwerk, en geweldige uitzichten. En ik zie voor de tweede keer deze reis een eland.

Terug op de E6 is het klimmen bepaald niet over. Vrij snel volgt er een lange klim van 7%. In deze helling zit een tunnel van 1300 meter waarin de klim onverkort doorgaat. Het vraagt wel wat van m’n zenuwen als ik in de tunnel omhoog kruip en ik hoor een vrachtwagen mij van achteren naderen.

Het is de moeilijkste, maar zeker niet de laatste tunnel. Het zijn er zo veel, dat ik snel de tel kwijt ben. Heel wat zijn tussen de 1,5 en 2 kilometer lang.

Intussen is de hemel weer dichtgetrokken, en de temperatuur flink gedaald. Droog is het nog wel en dat lijkt niet te gaan veranderen.

Tegen de tijd dat ik Fauske bereik is het koud. Nog niet zo koud dat ik handschoenen wil, maar veel scheelt het niet. Het is tevens zo ongeveer de eerste gelegenheid om koffie te drinken.

Het is wel een speciaal kopje koffie. Dit is namelijk de plaats waar ik vijf jaar geleden met mijn kapotte Fujin SL op de trein stapte. En nu drink ik koffie, eet een wafel en fiets verder. Net zoals ik in Tromsø verder fietste, waar ik drie jaar geleden met een stevige blessure op de trein stapte. Twee keer een genoegdoening, kleine rekeningen die vereffend worden.

Ik neem niet eens de moeite om door Rognan te fietsen. Ik wil door, over de hoofdweg, verder dan toen. Het regent inmiddels licht, mijn camera verberg ik onder mijn regenjas zodat ik op droge momenten toch even een foto van het dal en de bergen kan maken.

Ik eindig de dag op het Saltdal Turistsenter, een groot complex met een motel, dure hutten, tankstation, wegrestaurant, stacaravans en een klein stukje gras voor tenten.

Terwijl ik mijn tent opzet, zie ik een helicopter heen en weer vliegen om bomen te verplaatsen. Eigenaardig, want helicoptervluchten zijn nogal duur en bomen zijn niet echt een schaars goed in Scandinavië.

Een Noor ziet mij verbaasd kijken, en legt uit dat het een invasieve soort is, in de jaren vijftig geplant door mensen die niet wisten wat ze deden. Nu moet hij worden opgeruimd, alleen groeien de bomen ook wel eens op plekken waar vrachtwagens niet kunnen komen.

Ik ga eten en koffiedrinken in het keukentje. Een warme plek die ik die avond helemaal voor mezelf heb. Alle andere gasten slapen in een hut of hebben een camper.

Saltfjellet is vandaag totaal anders dan de lieflijke hoogvlakte die ik gewend ben van eerdere tochten. Het is koud en overal hangen dreigende wolken. Ik weet dat het weer een dag gaat worden waarop ik het niet droog houd.

De eerste helft valt mee. Het is een slome klim langs de rivier, met bomen die steeds kleiner worden terwijl het land vlakker wordt, de geleidelijke overgang van dal naar hoogvlakte. Voor mij zie ik een bui hangen tussen de bergen. Hij lijkt voor mij uit te schuiven, telkens als ik denk ‘Nog een paar honderd meter en dan moet m’n camera weg’, blijkt het op die plek toch net weer droog.

Tot een kilometer of tien voor de poolcirkel. Dan schuift de regen vanaf een bergtop de vlakte op en moet ik de camera omruilen voor m’n regenjas. En ik ben blij als ik het poolcirkelcentrum bereik en binnen kan zitten met koffie en een wafel.

Ik kijk naar buiten en zie het niet meer gebeuren dat het droog genoeg wordt voor het inmiddels traditionele zelfportret bij het grote monument. De regen wordt even wat minder, genoeg voor de grote groep Engelse motorrijders om naar buiten te lopen voor een groepsfoto bij het kleine monument. De mannen bedenken dat het met ontbloot bovenlijf moet, ze trekken hun dikke jassen en zwarte T-shirts uit en gaan met gebalde spieren naast elkaar staan. Dergelijk jaarclubgedrag is natuurlijk nogal potsierlijk voor mannen diep in de middelbare leeftijd, en ik kan een lichte glimlach van leedvermaak niet onderdrukken als ze weer naar binnen hollen om op te warmen.

Maar het moment komt toch. Er is zon. Snel pak ik mijn spullen, pak mijn fiets en rij het hellinkje op naar het monument. In tegenstelling tot de motorrijders trek ik extra kleren aan, want dat is toch nodig voor de afdaling. Overschoenen en de windstopper onder mijn regenjas. Met het ministatiefje maak ik de foto.

Voordat ik daadwerkelijk de afdaling in ga, pak ik ook nog handschoenen. Ik twijfel over de regenbroek, maar dat geklapper zie ik niet zitten en de nieuwe winterbroek stoot water beter af dan ik had gehoopt.

Het blijkt geen luxe. Als ik weer fiets, begint de regen weer, ditmaal met een keiharde, snijdend koude tegenwind. Op het eerste stuk van de afdaling moet ik zelfs meetrappen om niet stil te vallen.

En dat is niet de enige hindernis. De E6 krijgt op dit moment een grote beurt. Op een flink aantal trajecten wordt de weg verbreed, rechtgetrokken en van nieuwe bruggen en tunnels voorzien. Zo ook in deze afdaling. Er zijn flinke opbrekingen en plekken waar slechts één rijstrook beschikbaar is en de auto’s per konvooi er over geleid worden. Als fietser daar in meekomen is niet altijd makkelijk maar dit keer valt het mee.

Wanneer ik eindelijk Mo-i-Rana bereik, begint het harder te regenen. Zo hard dat het enerzijds aantrekkelijk is om te stoppen en de camping op te zoeken, en anderzijds ik liever doorfiets in de hoop dat het opknapt en mijn fietskleren weer kunnen drogen voordat ik bivak maak.

Bovendien weet ik dat Korgen nog steeds bereikbaar is. Korgen. Dat mooie plekje uit mijn herinneringen aan 2010. Ik speel zelfs met de gedachte daar een rustdag te houden na deze vermoeiende week, ookal is dat eigenlijk een dag vroeger dan normaal.

Dan moet er alleen wel een supermarkt zijn, bedenk ik me. Er zit nog één avondmaaltijd en een ontbijt in mijn tas. Meer niet. Bovendien ben ik wel gehecht aan mijn gewoonte om op de rustdag uit eten te gaan. Ik herinner me niet dat dit er allemaal was in Korgen. De GPS geeft alleen een tankstation.

Het is al een flink stuk voorbij Mo-i-Rana als het eindelijk droog wordt. Heel langzaam worden de wolken zelfs dunner en lijkt het een aangename avond te worden. Steeds meer hoop ik op een supermarkt in Korgen zodat ik er kan blijven om uit te rusten.

Misschien valt het wel tegen, bedenk ik me als Korgen op minder dan een uur is. Misschien was het gewoon mijn stemming van dat moment. Sterker nog, wie zegt dat die camping nog bestaat, ik heb hem niet gegoogled.

Bij Bjerka ben ik daarom in de verleiding het zekere voor het onzekere te nemen. Hier is alles wat ik nodig heb. Maar ik denk terug aan hoe het daar drie jaar geleden tegenviel en ga toch door. De mooie herinnering is te sterk.

De weg gaat van het fjord af, langs een rivier omhoog het binnenland in. De zon schijnt voorzichtig, het mooie begin van een zachte herfstavond. Langs de weg staat een bord ‘Korgen Camping ***’. Hij is er. Dat gaat sowieso goed. Ik hoef niet aan het begin van de avond nog eens een berg over naar de volgende.

De eerste gebouwen verschijnen, het dorp lijkt groter dan ik me herinnerde. Dat geeft hoop. Een laatste klimmetje en ik bereik het centrum. Met een klein winkelcentrum en een ‘vertshus’.

Ik blijf hier. Snel ga ik de supermarkt in om tonic en een biertje te kopen, dit moet gevierd worden. Dan fiets ik over de oude hangbrug, langs het kerkje naar de camping.

Een smalle witte gravelweg tussen een weiland en de rivier en aan het eind daarvan is het plekje dat zo mooi en stil en groen was.

Het is er nog. En de herinnering verbleekt bij de werkelijkheid. Mijn tent staat naast de brede, snelstromende rivier. Aan de overkant is bos en een berg die hoog boven mij uittorent. In het weiland klinken zachtjes de bellen van de schapen. Een visser staat in een oranje waadpak midden in de rivier.

Na het douchen ga ik koken en eten in de verblijfsruimte. Die knusser en comfortabeler is dan ik me herinnerde. Ik kies een tafeltje bij het raam dat uitkijkt op de rivier en de berg. Ik voel de rust neerdalen in mijn lijf.

De rustdag is ook de natste dag van deze periode. Ik ontbijt uitgebreid in de verblijfsruimte terwijl de wasmachine draait, en lunch terwijl de droogtrommel zijn werk doet. Drink koffie, werk aan een reisverhaal en drink nog meer koffie. Pas om half vier trek ik mijn regenkleding aan en wandel over een paadje langs de rivier naar het dorp voor wat boodschappen. In het vertshus serveren ze vegetarische pizza, dus ik kan alsnog uit eten.

Hoewel het vrijdagavond is, zijn er vrijwel geen gasten. Ik eet in m’n eentje een pizza die eigenlijk voor twee personen bedoeld is en slenter terug langs de rivier. De visser is er weer, onverstoorbaar zijn lijn uitwerpend.