Ik voelde hem al aankomen op Falster. De rustdag die net niet de rust gaf die nodig was. De vermoeidheid op de veerboot naar Ærø. En dat ik in Sønderborg geneigd was op een prachtige zomeravond het terras bij zonsondergang links te laten liggen, was ook een veeg teken.

Eenmaal over de Duitse grens was duidelijk dat de kracht er uit was. Niet zoals lang geleden, voor de grote corona-ellende, als ik na wekenlang hard doorfietsen tegen de grens aanliep. Dit was een terugval van mijn Long COVID. Daar helpt een rustdag niet tegen. Twee ook niet.

Maarja, ik moest wel naar huis en de trein pakken, dat zou me niet nog eens overkomen. Dus ik fietste door, volgens het plan dat ik in Sønderborg had gemaakt.

De terugval zou uiteindelijk tot in oktober duren. Dit afsluitende verhaal begon ik toen pas te schrijven. Het hoort erbij, maak je er niet druk om, aldus de longarts die mij in de tussentijd heeft onderzocht.

Veel herinneringen zijn alweer vervaagd voor ik ze op kon schrijven. Ik voel de sfeer van Kappeln nog wel, die kleine badplaats aan een lange smalle inham van de Oostzee, een soort fjord. Hier vond ik op een klein binnenplaatsje wat de hipste wijnbar aan de Duitse kust moet zijn. Het is zo’n mobiele bar zoals je die op elk Duits dorpsfeest ziet, maar dan het binnenplaatsje opgereden, met door grote parasols overdekt terras er omheen. Uit een boombox klinkt non-descripte, enigszins zoetsappige lounge die me gek genoeg wel bevalt die avond. Ze hebben feinherb witte wijn.

Na Kappeln kwamen de vertrouwde pleisterplaatsen. De mooie minicamping van Hodorf aan de Stör. Zeven, waar ik zelden verder gekomen was dan de pizzeria naast de camping. Dit keer ging ik wel even het dorp in voor een biertje en ontdekte dat er nauwelijks een uitgaansleven is. Ik vond één cafe.

Bad Zwischenahn, waar ik in het Indiase restaurant ontdekte dat er heel fijne wijn uit India komt.

In Boekelo ben ik een dag eerder dan verwacht. Precies herinner ik het me niet meer, maar ik werd ongelukkig van een route langs wegen met te veel auto’s en zag toen geen andere oplossing dan zo hard mogelijk doorfietsen. Met 166 kilometer werd het één van de langste dagen van de hele reis.

Gelukkig kon ik daarna twee dagen uitrusten bij mijn vrienden. Het was fijn om ze weer te zien, om tijd door te brengen met de kleine dame die vorig jaar mijn wereld op z’n kop zette.

Sinds ik Long COVID heb, ben ik daar niet meer geweest. Te ver fietsen voor een weekend.

De laatste pleisterplaats bleek z’n magie verloren te hebben. Het fijne tapasrestaurant in Wijk bij Duurstede is er niet meer. De luxe Italiaan waar ik in plaats daarvan ging eten, was technisch goed maar miste de sfeer en inspiratie. En dan de buurman van de minicamping, zo’n veehouder met omgekeerde vlag. Om vijf uur ‘s ochtends zette hij de strontpomp aan, aangedreven door een aftandse trekker. Het lawaai maakte verder slapen onmogelijk en de ammoniak sloeg op mijn longen.

Ik vrees dat dit mijn laatste overnachting in Wijk was. Ik ga vroeg op pad omdat ik daar niet langer wil zijn. Aan het begin van de middag ben ik thuis en ga eerst op de bank liggen slapen.

Ik besef dat deze afsluiter geen inspirerend verhaal is geworden. De terugval maakte het zwaar in die laatste week en ging ten koste van mijn geheugen. Maar ik heb het wel afgemaakt. Ik heb meer gefietst dan ik dit voorjaar durfde te hopen. En ook de terugval is voorbij aan het gaan. Zoals alles dat komt uiteindelijk ook weer gaat.