Het duurde maanden voordat ik kon beginnen met opschrijven hoe mijn reis eindigde. Want uiteindelijk was het toch weer de Long COVID die mij de das om deed. Niet fysiek, niet met vermoeidheid, zoals ik vorig jaar meemaakte en waar ik me voor deze zomer op had voorbereid.

Al ruim voordat ik Duitsland bereikte, merkte ik dat ik mijn fysieke conditie totaal verkeerd had ingeschat. Langere dagen waren niet te vermoeiend, integendeel. Na een dag van 9 tot 6 was ik beduidend energieker dan na een dag volgens de geplande 10 tot 5. Het extra uurtje rommelen naast mijn tent in de ochtend gaf helemaal geen rust. En om vijf uur al op een camping moeten arriveren, betekende dat ik vroeg in de middag al moest gaan nadenken over waar die dag te eindigen. Het gaf eerder stress dan rust.

Langs de Rijn voelde ik hoe weldadig het is om lange stukken te rijden in gestaag tempo. Te weinig fysieke inspanning bleek minimaal zo schadelijk als te veel. En ik voelde ook hoe ernstig de effecten zijn van druk autoverkeer. Ik probeerde deze lessen te gebruiken voor mijn route en voelde het verschil.

Maar het was al te laat. Mijn brein begon te haperen. Het begon gevaarlijk te worden. Auto’s zag ik soms pas op het laatste moment, ook als ze geparkeerd stonden. Ik begon paaltjes over het hoofd te zien in drukke omgevingen. Viel om met mijn fiets op de vreemdste momenten.

Ik besefte dat het gevaarlijk was om door te gaan. Liever mijn reis beeindigen in de trein dan onder een auto. In Mannheim kampeerde ik voor de laatste keer. Ging uit eten in een vrij traditioneel Duits restaurant in het grote park aan de meander stroomopwaarts van de stad. Ik maakte een route zoveel mogelijk over vrijliggende fietspaden naar het station.

Thuis heb ik een week genomen om uit te rusten en bij te slapen. Toen durfde ik het weer aan. Ik stapte op de fiets richting de Veluwe, voor een klein rondje door Nederland en om een paar dagen met vrienden te kamperen. Mijn camera liet ik thuis.

In de maanden erna probeerde ik aanvankelijk nog mijn normale uren te werken. Tot het moment dat ik compleet uitgeput tegen een glazen wand van het kantoor hing te hijgen en zachtjes te vloeken, gadegeslagen door geschrokken collega’s.

Het is niet meer zo erg als toen. Op de meeste dagen voelt het inmiddels als onnodig om korter te werken. Ook de danslessen heb ik weer opgepikt en dat gaat goed. Ik heb zelfs al een keer op een tangosalon gedanst op La Cumparsita, de traditionele afsluiter van de avond. Die had ik jarenlang nooit gehaald.

Twee jaar COVID. Twee jaar van dromen die ik los moest laten. Tochten die ik niet kon fietsen, tanda’s die ik niet danste. Landen die ik niet bezocht, vaardigheden die wegzakten. Toen ik in 2019 dacht op de piek van mijn fysieke kunnen te zitten, kon ik me niet voorstellen dat ik in werkelijkheid op de drempel stond van een ellendige periode die zou uitmonden in een slopende ziekte met een zeer traag herstel.

Het is wat het is. Het afgelopen jaar heb ik geleerd om beter om te gaan met mijn ziekte en er toch een mooi leven uit te slepen. Ik weet nu wat ik moet doen om mijn fietstochten beter te laten verlopen, om te groeien in tango en om tijd en aandacht te kunnen blijven geven aan mijn vrienden.

Een fietser krijg je er niet zomaar onder.