Freiburg gaf niet de rust waar ik op gehoopt had. Het kwam niet door de warmte. Ook niet doordat iemand mijn powerbank met lader gestolen had, op de eerste ochtend. En het lag ook zeker niet aan de stad, die was mooi en levendig als altijd.

Nee, het was de anderhalve meter. De reflex om afstand te houden van iedereen, die inmiddels zo ingesleten is dat het tot een onbewuste stress leidt wanneer er zo veel mensen om mij heen zijn.

Rationeel was er niet veel risico. Ik was vrijwel altijd buiten, het was zonnig en er stond een zachte wind. En dan de mondkapjes waar men zich hier niet voor schaamt, in tegenstelling tot Nederland waar de bevolking zich gedraagt als pubers die niet van hun ouders willen horen dat sokken in de winter best een aardig idee is.

Fysiek was ik er wel beter aan toe na die anderhalve dag. Dat kon ik ook wel gebruiken. Ik had nog bijna twee dagen Zwarte Woud voor de boeg, en dat was geen cruise. Vanuit Freiburg had ik een andere, iets lager col naar de oostkant van het gebergte maar ook deze mocht er zijn.

Ik weet nog steeds niet zo goed hoe ik het Zwarte Woud moet omschrijven. Net als de Vogezen trouwens, het Franse zustergebergte dat nagenoeg hetzelfde voelt. Het is een intiem gebergte, zoals de Ardennen maar dan kleiner, terwijl het eigenlijk groter is. De uitzichten op de bergtoppen zijn dromerig, alsof de volgende toppen de golven zijn van een kalme zee.

En tegelijkertijd is het bruut. Met de zware klims, de eindeloze gravelwegen door naaldhout. Toen ik hier lang geleden voor het eerst was, lag er meer dan een meter sneeuw en maakte ik een nacht mee van 25 graden onder nul.

Ergens tijdens die winterse wandeltocht overleed mijn vader. Ik hoorde het in Freudenstadt, waar ik nu een middagpauze hou met ijs terwijl het bloedheet is. Ik herken de stad nauwelijks terug zo zonder de sneeuw, maar de herinneringen zijn er nog.

Het is alweer bijna achttien jaar geleden.

Via lange trage afdalingen over gravelwegen door naaldbos verlaat ik uiteindelijk het Zwarte Woud. In Pforzheim heb ik het gebied echt uitgespeeld en kom in een heel andere wereld terecht. Glooiende heuvels, akkers en wijngaarden, af en toe bos. Slaperige dorpjes zoals je ze op het Franse platteland aantreft.

Het doet me goed. Hoe mooi het Zwarte Woud ook is, deze afwisseling in landschap kon ik blijkbaar goed gebruiken.

Ik zoek de D5 op, de fietsroute langs de Main die mij naar het Fichtelgebergte in het oosten zal brengen. Daarmee kruis ik mijn eigen route. De eerste lus van de 8 die ik door Duitsland en misschien Denemarken fiets, is nu af.

Mijn eerste avond langs de Main werk ik nog aan een reisverhaal, het vorige. Daarna val ik een beetje stil. Ik heb veel te vertellen, maar geen energie, geen motivatie om er iets mee te doen.

De tweede dag langs de Main begin ik een vrijheid te voelen die ik deze reis alleen in het begin even had. Ik denk terug aan de maanden thuis leven, werken in de keuken, wijn drinken uit een pak in diezelfde keuken, de dagen die zich eentonig voortsleepten, onze collectieve pogingen de sleur te doorbreken ten spijt.

En nu, voor anderhalve maand, is dat even helemaal voorbij. Ik ben buiten, elke dag ergens anders, ik krijg voldoende beweging, bepaal helemaal zelf waar ik heen fiets. Ik ben vrij.

Maar dan gaat het even mis. Op het fietspad over de oever komt een man op een elektrische fiets mij tegemoet. Hij rijdt links. Ik kijk er verbaasd naar, maar doe nog niks. Dan lijkt hij mij ruimte te geven, maar toch weer niet en dan is het te laat om te bellen of te schreeuwen. Of in elk geval, mijn reflex is om de berm in te gaan en dat gaat fout.

Een flinke schaafwond en ook wat schade aan mijn fiets is het gevolg. De man stopt, maar heeft duidelijk geen benul van zijn rol hierin. Typisch zo iemand die veertig jaar alles met de auto heeft gedaan, een elektrische fiets heeft gekocht en niet beseft dat het fietspad ook een openbare weg is.

Ik ben te boos om hem te woord te staan. En veel er mee opschieten zou ik sowieso niet. Ik negeer hem tot hij weg gaat, pak mijn EHBO-tasje en smeer betadinezalf op de wond. Leg de ketting terug op z’n plek en fiets verder.

Wat scheelt is dat het warm en droog is, en pas het begin van de middag. De schaafwond kan goed opdrogen. Bij het doorkruisen van het historische Würzburg ben ik nog steeds geïrriteerd maar kan ik al wel weer van de omgeving genieten.

Iets verder betrekt de lucht. Er dreigt onweer. Even lijkt het los te barsten, dan schuil ik met wat andere fietsers onder een brug. Maar de regen zet niet door en ik fiets verder.

Het gerommel blijft, af en toe is een bliksemschicht zichtbaar. Op de GPS heb ik gezien dat ik bij Kitzingen direct aan de route kan kamperen, dus daar mik ik op. Het blijkt een goed verzorgde camping te zijn, zelfs met een keukentje.

Dat is fijn, want het is flink gaan regenen terwijl ik onder de douche stond. Alleen is het er zo benauwd, dat ik er niet voor voel om daar te koken met een mondkapje voor. Ik maak een mok bouillon met extra zout om even mijn gedachten te ordenen. Dan loop ik naar het restaurantje van de camping. Er is geen plaats, maar terwijl ik op m’n telefoon de dichtstbijzijnde pizzeria opzoek, gaan twee mensen weg en heb ik de mooiste plek. Aan een wijd openstaand raam, direct naast de kreek waar deze camping aan ligt.

Ik zit boven het water en de wind van het onweer waait in mijn gezicht. Als ik mijn bord leeg heb, blijf ik nog tot sluitingstijd met een glas van het lokale weizenbier naar buiten kijken. Ik heb niets te schrijven, niets te melden op Twitter en eigenlijk ook nauwelijks iets om te mijmeren. Ik kijk naar de kreek, de invallende duisternis en voel de wind.

En daarna, voordat ik mijn tanden poets, zit ik op het bankje op de veranda van het toiletgebouw met een mok oploskoffie. Het enige verschil is dat ik nu af en toe naar een oude Tango op mijn telefoon luister. Even ben ik terug in het hotel in Louny, vorig jaar.

Het is alsof alle vermoeidheid van de coronaperiode er nu uit komt. Ook de derde avond langs de Main, besteed ik grotendeels aan het voor mij uit staren.

Het was een relatief lange dag geweest, stroomopwaarts door de hitte, die zo sterk was dat ik mijn pauze bij een bakkerij binnen zat, het terras was niet te doen. Halverwege de middag kreeg ik het gevoel dat ik in een andere wereld terecht was gekomen. Er was iets veranderd in de gebouwen, de dorpen. Bij elk dorp stond ineens ‘Grüss Gott’. Lokale brouwerijen en kleine familiebedrijven leken prominenter aanwezig, alsof de ketens hier nog niet echt een voet tussen de deur hebben gekregen.

In Duitsland is het natuurlijk verleidelijk om de oorzaak te zoeken in een erfenis van de oude oost-west scheiding, maar als ik het later opzoek, blijkt dit niet te kloppen. Ik ben nog niet in de voormalige DDR.

Nu, terwijl ik dit schrijf, zit ik nog steeds west van het oude IJzeren Gordijn en weet ik nog steeds niet wat het hier nu zo anders maakt. Maar het verschil is er en ik voel het.

Er is op dit traject één grote stad, en daar wil ik doorheen voordat ik mijn tent opzet: Bamberg. Het oude centrum ziet er mooi uit maar ik heb geleerd van Freiburg. Ik moet grote steden gewoon vermijden totdat de anderhalve meter niet meer nodig is.

Opnieuw verandert het. Nu zijn het niet zozeer de dorpen, als wel het landschap. De rivier is opeens een stuk kleiner, wilder, natuurlijker. De heuvels beginnen op kleine bergen te lijken. Op sommige toppen staat wat er uitziet als een kathedraal of klooster.

Ik ben wat aan het klungelen met het vinden van een kampeerplek, ook omdat ik voor het eerst deze reis, graag veel kilometers wil maken. Ik laat eerst een kampeerplaats schieten die achteraf misschien heel fijn was geweest. Sta vervolgens voor de poort van een camping in een veel te druk kuuroord die er uitziet alsof er nooit passanten zijn geweest.

Uiteindelijk kom ik terecht in Lichtenfels. Waar de receptie dicht is en overal briefjes hangen dat ze de hele maand augustus vol zitten. Het is al na zevenen. Zuchtend pak ik mijn telefoon om te kijken wat de volgende mogelijkheid is.

Maar dan zie ik een vrouw de receptie binnen gaan en ik spreek haar aan. Er is toch ruimte. Voor fietsers met tent is een speciaal veldje en dat is nog lang niet vol.

Het is donker. Ik heb gegeten en afgewassen. Uitgekeken over de grote zwemplas waar deze camping aan grenst. Morgen is de zesde dag fietsen op rij. Dan zal ik eindigen in het Fichtelgebergte en daar een leuke plek zoeken voor de rustdag. Ik kijk alvast op de kaart.

Ik vind niks. Het handjevol campings ligt nooit in de buurt van een stadje. Lekker uit eten en een nieuwe powerbank kopen, het lijkt lastig te worden.

Een alternatief is Tsjechië in gaan, maar ook daar is het niet echt handig en dan heb ik weer gedoe met andere valuta en ik heb geen idee hoe het daar met corona zit. Uitstellen van de rust kan ook, maar ik betwijfel of ik de energie heb om nog twee dagen door te fietsen.

Na een uur puzzelen maak ik mezelf los van de kaart. Ik zit dan op een terrasje onder een groot afdak van een campinggebouw. Er is verder niemand. Ik plug mijn telefoon en camera in bij een buitenstopcontact en wacht terwijl de accu’s opladen.

Er staat hier een boom waar ik naar kijk. Ik bedenk dat ik nog steeds geen letter op papier heb gezet over deze week. Tussen de takken zijn sterren zichtbaar.

Ik maak een mok koude ijsthee. Nog steeds heb ik geen idee wat ik morgen ga doen. De vraag sterft langzaam weg in mijn hoofd, als een echo in een lange steeg. Natuurlijk kan ik mijn stoel verplaatsen naar het stopcontact en dan verder zoeken op de kaart en op internet. Maar ik wil het niet. Het is altijd goed gekomen, bedenk ik en kijk weer naar de boom en de sterren tussen de takken.

Wat is het eigenlijk een fijne plek dit, bedenk ik wanneer ik eindelijk naar mijn tent loop om te gaan slapen.